ECLI:NL:RBDHA:2023:16628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
NL23.23081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse vreemdeling wegens onvoldoende onderbouwing van bedreigingen en dienstplichtontduiking

Op 16 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 4 augustus 2023 afgewezen, omdat de asielaanvraag als ongegrond werd beschouwd. De vreemdeling stelde dat hij bedreigd werd door overvallers en vervolgd werd vanwege dienstplichtontduiking. Tijdens de zitting op 25 september 2023 werd het beroep behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de vreemdeling als die van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank vond dat de vreemdeling onvoldoende had onderbouwd dat de Algerijnse autoriteiten hem niet konden beschermen tegen de bedreigingen. Bovendien was de vreemdeling na de bedreigingen naar Oran gevlucht en had hij daar enige tijd veilig bij zijn tante gewoond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om nader onderzoek te doen naar de gevolgen van de dienstplichtontduiking, omdat de vreemdeling tijdens de gehoren had verklaard dat hij nooit problemen had ondervonden vanwege het niet voldoen aan de dienstplicht.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris. De vreemdeling kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims goed te onderbouwen en de rol van de staatssecretaris in het beoordelen van asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Akbalik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: (mr. V.R. Bloemberg).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

Inleiding, het asielrelaas van eiser en het standpunt van de staatssecretaris
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1991. Hij heeft op 6 maart 2023 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bedreigd is door overvallers nadat hij bij zijn voormalige werkgever, waar hij werkzaam was als particuliere beveiliger, een diefstal door deze overvallers heeft verijdeld. Zij hebben zijn telefoonnummer achterhaald en hebben hem sindsdien herhaaldelijk met de dood bedreigd. Daarnaast heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vervolgd wordt vanwege dienstplichtontduiking.
1.2.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- mislukte overval en daaropvolgende bedreigingen;
- vervolging om dienstplichtontduiking.
1.3.
In het bestreden besluit van 4 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hij heeft het eerste en het tweede element geloofwaardig bevonden. Het derde element heeft hij niet geloofwaardig bevonden. De staatssecretaris heeft op basis van de geloofwaardig bevonden elementen geconcludeerd dat eiser niet is aan te merken als verdragsvluchteling, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
Had de staatssecretaris aan eiser een verblijfsvergunning asiel moeten toekennen vanwege de bedreigingen?
2. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft erkend dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Er staat niet ter discussie dat eiser door overvallers wordt bedreigd. Eiser heeft de hulp van de autoriteiten ingeroepen, maar stelt dat gebleken is die hem niet wilden beschermen.
2.1.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de Algerijnse autoriteiten hem niet kunnen beschermen tegen de personen die hem hebben bedreigd. Ook heeft de staatssecretaris erop gewezen dat eiser na de bedreigingen naar de stad Oran heeft kunnen vluchten en daar een periode veilig bij zijn tante heeft kunnen wonen. Hij heeft na dit vertrek, toen hij eenmaal zijn telefoonnummer had veranderd, niets meer van deze personen vernomen. Zij hebben het huis van zijn familie ook nooit bezocht om te vragen naar zijn huidige verblijfplaats. Gelet hierop, en de omstandigheid dat het voorval zich voordeed in 2015, acht de staatssecretaris het daarom ook niet aannemelijk dat deze bende voor eiser nog een bedreiging vormt.
Beoordelingskader
2.2.
Op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder b van de Vw 2000 kan aan een vreemdeling een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend als die vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. In dat kader is het van belang om vast te stellen of er sprake is van een actor van ernstige schade. Op grond van artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn kunnen actoren van ernstige schade onder meer zijn:
de staat;
partijen of organisaties die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen;
niet-overheidsactoren, indien kan worden aangetoond dat de actoren als bedoeld in de punten a) en b), inclusief internationale organisaties, geen bescherming als bedoeld in artikel 7 kunnen of willen bieden tegen vervolging of ernstige schade.
Dit artikel is letterlijk geïmplementeerd in artikel 3.37a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
2.3.
De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiser aldus, dat de overvallers aangemerkt moeten worden als niet-overheidsactoren, waartegen de staat in zijn geval geen bescherming kan of wil bieden. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2.3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Algerijnse autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden. Uit het verslag van het nader gehoor dat bij eiser is afgenomen volgt dat eiser, nadat hij telefonisch was bedreigd, hiervan melding heeft gedaan bij de politie. De politie heeft de melding geregistreerd en heeft aan eiser medegedeeld dat hij contact moest opnemen als hij opnieuw bedreigd zou worden. Volgens eisers eigen verklaring heeft hij de politie daarna niet meer benaderd, omdat hij er geen vertrouwen in had dat de politie hem kon beschermen. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank hierin geen aanknopingspunt voor de conclusie dat de Algerijnse politie hem niet serieus heeft genomen of tegen hem heeft gezegd dat hij niet kon rekenen op bescherming. Ook de omstandigheid dat eiser zich ten tijde van de melding onveilig voelde, omdat de politie op dat moment geen aanwijzingen had wie er achter deze bedreigingen zaten, is hiervoor onvoldoende. Hieruit volgt immers niet dat de autoriteiten eiser niet hadden kunnen of willen beschermen in het geval de bedreigingen aanhielden of dat zij niet bereid waren om hier nader onderzoek naar te verrichten.
2.3.2.
Namens eiser is op de zitting naar voren gebracht dat binnen het ambtenarenapparaat in Algerije sprake is van corruptie en dat die corruptie ook aanwezig is binnen de politie. Eiser meent dat ook om die reden moet worden aangenomen dat de politie hem niet zal beschermen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Eiser heeft zijn stelling enkel onderbouwd met een algemene verwijzing naar ‘de landeninformatie over Algerije’, zonder daarbij te specificeren welke documenten, laat staan welke relevante passages uit die documenten, zijn stelling onderbouwen. De staatssecretaris heeft deze stelling van eiser gemotiveerd betwist, waarbij hij erop heeft gewezen dat uit de landeninformatie over Algerije niet is op te maken dat het politieapparaat corrupt is. Eiser heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van corruptie geen bescherming van de Algerijnse autoriteiten kan verwachten.
2.4.
De beroepsgrond slaagt, reeds om deze reden, niet. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of eiser vanwege het tijdsverloop en overige omstandigheden bij terugkeer nog te vrezen heeft voor de bedreigers.
Had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar de mogelijke gevolgen voor eiser vanwege ontduiking van de dienstplicht?
3. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen die hij bij terugkeer kan ondervinden vanwege het niet vervullen van de dienstplicht. Uit de verklaringen die eiser tijdens zijn gehoor heeft afgelegd volgt dat hij voor de dienstplicht is opgeroepen en dat hij aan die oproep geen gehoor heeft gegeven. Uit het thematisch ambtsbericht van november 2020 [1] volgt dat dit gezien wordt als dienstplichtontduiking en dat eiser hiervan bij terugkeer naar Algerije problemen zal ondervinden. De staatssecretaris heeft eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij hier pas in de correcties en aanvullingen voor het eerst over heeft verklaard. Dit had er namelijk mee te maken dat eiser zich niet goed op zijn nader gehoor heeft kunnen voorbereiden, omdat de voorbespreking met zijn gemachtigde niet kon plaatsvinden. Naar aanleiding van de bespreking van het rapport nader gehoor met zijn gemachtigde heeft eiser alsnog geuit dat hij bij terugkeer vreest voor negatieve gevolgen vanwege dienstplichtontduiking. Hij heeft dit daarom ingebracht in zijn correcties en aanvullingen. De staatssecretaris heeft deze verklaringen onvoldoende meegenomen in zijn besluitvorming. Het had op diens weg gelegen om eiser hierover, desnoods in een aanvullend gehoor, nadere vragen te stellen. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen, aldus eiser.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond voor de staatssecretaris geen aanleiding om eiser nader te horen over de gevolgen van zijn gestelde dienstplichtontduiking en heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor de dienstplicht
bij terugkeer naar Algerije niet aannemelijk heeft gemaakt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.1.1.
De staatssecretaris heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat eiser tijdens zowel zijn aanmeldgehoor als zijn nader gehoor meerdere malen in de gelegenheid is gesteld om zijn asielmotieven naar voren te brengen. Hij heeft hierop desgevraagd steeds verklaard dat de bedreiging door overvallers zijn enige asielmotief was. Eiser heeft daarnaast in de gehoorfase tot drie keer toe verklaard dat hij op zijn achttiende eenmaal is opgeroepen voor de dienstplicht en heeft daarbij ook verklaard dat hij nooit problemen heeft ondervonden vanwege het feit dat hij geen gehoor heeft gegeven aan die oproep. Op basis van deze verklaringen was er in de gehoorfase dan ook geen aanleiding om eiser hierover nadere vragen te stellen. De stelling van eiser dat hij niet volledig heeft kunnen verklaren, omdat hij zich onvoldoende op het aanvullend gehoor kon voorbereiden, volgt de rechtbank daarbij niet. Uit de gedingstukken blijkt dat de gemachtigde circa drie weken voordat het gehoor plaatsvond aan eiser is toegewezen. De rechtbank ziet niet in waarom eiser zich niet op het gehoor heeft kunnen voorbereiden. Eiser heeft daarnaast in een later stadium niet aangevoerd dat zijn verklaringen dat hij slechts één keer is opgeroepen en nooit problemen ondervonden heeft, onjuist waren. De staatssecretaris mocht daarom uitgaan van hetgeen door eiser tijdens de gehoren naar voren is gebracht.
3.1.2.
De staatssecretaris heeft in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht in zijn correcties en aanvullingen geen aanleiding hoeven zien om hem alsnog te horen over de gestelde vrees voor dienstplichtontduiking. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft volstaan met het verwijzen naar de algemene landeninformatie, zonder daarbij concrete, op zijn persoon toegespitste feiten en omstandigheden naar voren te brengen. Dit is van belang, omdat naar het oordeel van de rechtbank uit het aangehaalde ambtsbericht niet volgt dat een dienstplichtige die geen gevolg geeft aan zijn eerste oproep om de dienstplicht te vervullen, zonder meer hoeft te vrezen voor negatieve gevolgen bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank betrekt hierbij de publicatie van het Noorse herkomst informatiecentrum, Landinfo, [2] waar de staatssecretaris naar heeft verwezen in het bestreden besluit. Hieruit volgt dat er meer Algerijnen de dienstplicht willen vervullen dan er daadwerkelijk nodig zijn en dat het daarom onwaarschijnlijk is dat mannen die geen gehoor geven aan de oproep hiertoe alsnog worden gedwongen. Verder volgt uit het door eiser aangehaalde thematisch ambtsbericht niet dat het weigeren gevolg te geven aan een oproep per definitie tot vervolging wegens dienstplichtontduiking leidt. Dienstplichtontduiking is weliswaar strafbaar gesteld in Algerije, maar iemand wordt pas gezien als dienstplichtontduiker wanneer hij zich niet inschrijft voor de militaire dienst en medische keuring voordat hij de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt, of na een tweede oproep niet verschijnt voor de dienstplicht. Er is daarnaast weinig tot geen informatie beschikbaar waaruit volgt dat dienstplichtontduikers consequent worden vervolgd. [3] Nu eiser niet heeft aangevoerd dat er in zijn geval concrete aanwijzingen waren om wel te vrezen voor negatieve gevolgen vanwege het ontlopen van zijn dienstplicht, was er voor de staatssecretaris geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te doen.
3.1.3.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris het relevante element terecht beoordeeld op basis van hetgeen eiser hierover tot dan toe had verklaard en
heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor de dienstplicht
bij terugkeer naar Algerije niet aannemelijk heeft gemaakt.
3.2.
De beroepsgrond slaag niet.

Conclusie en gevolgen

4. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kort thematisch ambtsbericht dienstplicht Algerije november 2020.
2.Landinfo – Norwegian Country of Origin Information Centre, Query response Algeria: Conscription van mei 2018, p. 4.
3.Kort thematisch ambtsbericht dienstplicht Algerije november 2020, p. 6.