ECLI:NL:RBDHA:2023:16595

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 november 2023
Zaaknummer
C/09/639023 / JE RK 22-2511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in het kader van gezinshereniging en opvoedcapaciteiten

Op 3 oktober 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen [naam05] en [naam04]. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft eerder in januari en juli 2023 al machtigingen verleend voor de uithuisplaatsing van de kinderen, en op deze zitting werd het verzoek om verlenging van de machtiging voor [naam05] en [naam04] opnieuw behandeld. De moeder van de kinderen, die ook als belanghebbende werd aangemerkt, heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging, waarbij zij stelde dat zij in staat is om de zorg voor alle vier de kinderen te dragen, mits zij de juiste hulpverlening ontvangt. De kinderrechter heeft echter geconcludeerd dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet en er meer vertrouwen is in haar opvoedcapaciteiten, het op dit moment nog te vroeg is om [naam05] en [naam04] ook thuis te plaatsen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam05] en [naam04] verlengd tot 13 januari 2024, met de noodzaak om de diagnostiek van de kinderen af te ronden en de opvoedmogelijkheden van de moeder verder te onderzoeken. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/639023 / JE RK 22-2511
Datum uitspraak: 3 oktober 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
-
[naam01], geboren op [geboortedatum01] 2010 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] ,
-
[naam02], geboren op [geboortedatum02] 2011 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam02] ,
-
[naam03], geboren op [geboortedatum03] 2015 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam03] ,
-
[naam04], geboren op [geboortedatum04] 2017 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam04] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam06],
hierna te noemen: de moeder,
wonende [woonplaats01] ,
advocaat: mr. E.L. de Craen te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam07]en
[naam08],
hierna te noemen: de pleegouders van [naam01] en [naam02] ,
[naam09],
hierna te noemen: de gezinshuisouder van [naam05] en [naam04] .

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 5 januari 2023 is de ondertoezichtstelling van [naam01] , [naam02] , [naam05] en [naam04] verlengd van 13 januari 2023 tot 13 januari 2024 en is de machtiging verlengd om de kinderen gedurende dag uit nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg ( [naam01] en [naam02] ) respectievelijk in een gezinsgerichte voorziening ( [naam05] en [naam04] ) van 13 januari 2023 tot 13 juli 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.2.
Vervolgens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 4 juli 2023 de machtiging verlengd om de kinderen gedurende dag uit nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg ( [naam01] en [naam02] ) respectievelijk in een gezinsgerichte voorziening ( [naam05] en [naam04] ) van 13 juli 2023 tot 13 oktober 2023. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
1.3.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van 4 juli 2023;
  • de briefrapportage van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 25 september 2023;
- het verweerschrift van de moeder met bijlage van 29 september 2023.
1.4.
Op 3 oktober 2023 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • mevrouw [naam10] en mevrouw [naam11] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder met haar advocaat;
  • de pleegouders van [naam01] en [naam02] ;
  • de gezinshuisouder van [naam05] en [naam04] .
1.5.
De kinderrechter heeft [naam01] naar zijn mening gevraagd. [naam01] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [naam01] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Het verzoek

2.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam05] en [naam04] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de duur van drie maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Uit de briefrapportage van 25 september 2023 volgt dat de gecertificeerde instelling het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] en [naam02] niet handhaaft.
2.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Voor [naam01] en [naam02] is besloten om een terugplaatsingstraject in gang te zetten. Er is meer vertrouwen ontstaan in de opvoedingscapaciteiten van de moeder om de oudste twee kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Er wordt gezien dat de moeder goed meewerkt aan de hulpverlening en haar best doet om de situatie thuis te verbeteren. [naam01] en [naam02] logeren al geruime tijd een doordeweekse dag bij de moeder en komen de volgende ochtend verzorgd en op tijd op school aan. Er worden door zowel de pleegvaders als de betrokken hulpverlening geen bijzonderheden gezien in het gedrag van de kinderen na de bezoeken bij de moeder. Middin ziet een positieve verandering in het gedrag van [naam02] . Hij komt wat meer tot rust en het lijkt erop dat hij profiteert van de extra aandacht die hij van de moeder krijgt. [naam01] is nog steeds onrustig en druk aanwezig tijdens de bezoeken, maar Middin geeft aan dat het de moeder beter lukt om hem hierin te begrenzen. De verwachting is dat de moeder – met passende hulpverlening – voldoende in staat is om de zorg voor de oudste twee kinderen aan te kunnen. De gecertificeerde instelling acht het evenwel niet in het belang van [naam05] en [naam04] om weer thuis te wonen. De opvoedbehoeften van de twee jongste kinderen overstijgen de opvoedingscapaciteiten van de moeder. De gecertificeerde instelling ziet dat [naam05] en [naam04] tijdens de bezoeken met de moeder onvoldoende structuur, emotionele steun en voorspelbaarheid geboden wordt, waardoor zij flink uit balans zijn na de bezoeken. Het lukt de moeder vooral niet om op sociaal-emotioneel gebied aan te sluiten bij [naam05] en [naam04] en het lukt de betrokken hulpverlening ook niet om hier met de moeder aan te werken omdat zij niet erkent dat de kinderen hier last van hebben. De gecertificeerde instelling ziet verder dat [naam05] en [naam04] belast worden met volwassenzaken. De gecertificeerde instelling heeft grote twijfels of de moeder in staat is om alle vier de kinderen een veilige en stabiele opvoedomgeving te bieden. Ook GGZ Rivierduinen heeft in het voorlopige advies aangegeven dat er zorgen zijn of de moeder de opvoeding van vier kinderen wel aankan en dat zij ontlast moet worden. De gecertificeerde instelling ziet dat er in het gezinshuis veel meer kan worden aangesloten bij wat [naam05] en [naam04] nodig hebben in hun opvoeding. Het afgelopen jaar hebben zij een enorme vooruitgang in hun ontwikkeling laten zien. De gecertificeerde instelling verzoekt dan ook om het aangehouden deel van het verzoek ten aanzien van [naam05] en [naam04] toe te wijzen als verzocht. De gecertificeerde instelling acht het van belang dat er op korte termijn een beslissing wordt genomen over het perspectief van [naam05] en [naam04] omdat de onzekerheid waarin ze nu al een jaar leven zorgt voor een ontwikkelingsbedreiging op verschillende gebieden. De gecertificeerde instelling wil de komende drie maanden gebruiken om een opvoedbesluit te nemen. Binnen die termijn is de diagnostiek van de kinderen afgerond en zijn [naam01] en [naam02] thuis geplaatst. Ook kunnen de logeermomenten van [naam05] en [naam04] uitgebreid worden, zodat er zicht komt op de opvoedmogelijkheden van de moeder ten aanzien van alle vier de kinderen.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder is ontzettend blij dat [naam01] en [naam02] weer bij haar geplaatst worden. De moeder meent dat zij – met de juiste hulpverlening – in staat is om de verzorging en opvoeding van alle vier de kinderen weer te dragen. Uit de omgangsverslagen blijkt dat de moeder goed aansluit bij de kinderen en dat er sprake is van een hechte band tussen de moeder en de kinderen. In de omgangsverslagen is ook niet terug te lezen dat de moeder [naam05] en [naam04] belast met volwassenzaken, zoals wordt gesteld door de gecertificeerde instelling en de gezinshuisouder. Aangezien de omgangsmomenten al langere tijd goed verliepen, heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 8 juni 2023 bepaald dat de omgang uitgebreid moest worden naar onder andere logeren. Dat is in de zomervakantie gerealiseerd en dat is ook goed verlopen. De gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat de kinderen wel wat moe waren na de slaapmomenten. Volgens de moeder is dit te wijten aan de reistijd en de spanning die gepaard gaan met het logeren. Dat maakt niet dat de moeder niet in staat is om de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De moeder heeft verder naar voren gebracht dat uit het voorlopige advies van de GGZ blijkt dat voor drie van de vier kinderen geen behandeling nodig wordt geacht. Volgens de moeder zijn alle betrokkenen positief over de moeder, met uitzondering van de gezinshuisouder. Vanuit het gezinshuis wordt veelal negatief gerapporteerd. De moeder krijgt dan ook het idee dat de gezinshuisouder graag wil dat [naam05] en [naam04] in het gezinshuis geplaatst blijven. Het is echter nog steeds de bedoeling dat zij teruggeplaatst worden bij de moeder. Daarbij benadrukt de moeder dat het er niet om gaat of de gezinshuisouders beter kunnen aansluiten bij de kinderen, maar of de moeder voldoende bij hen kan aansluiten. De moeder meent dat daarvan sprake is. Mocht de gecertificeerde instelling dat anders zien, dan is de moeder bereid om hulpverlening te accepteren om haar opvoedvaardigheden te verbeteren. Ook is het de bedoeling van de moeder dat er weekendpleegzorg betrokken blijft voor [naam05] en [naam04] . [naam02] gaat ook een keer in de maand een weekend naar een pleeggezin. Voor [naam05] en [naam04] zou het plan zijn dat zij om de week een weekend naar een pleeggezin gaan. Hierdoor wordt de moeder ook wat ontlast. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder primair om het verzoek af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder om het verzoek toe te wijzen voor een kortere duur, te weten tot 23 december 2023. Dat zorgt er namelijk voor dat er druk op blijft staan en er met voortvarendheid wordt gewerkt aan een thuisplaatsing.
3.2.
Desgevraagd heeft de gezinshuisouder naar voren gebracht dat [naam05] en [naam04] het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt in het gezinshuis. Zij hebben wel last van de onduidelijkheid die er is over hun opvoedperspectief. Het is belangrijk dat zij snel weten waar ze aan toe zijn. Ook merkt de gezinshuisouder dat [naam05] en [naam04] in een loyaliteitsconflict zitten. De moeder belast hen met volwassenzaken waardoor zij klem komen te zitten. De moeder heeft [naam05] en [naam04] bijvoorbeeld vroegtijdig ingelicht over de thuisplaatsing van [naam01] en [naam02] . De gezinshuisouder merkt daardoor direct verandering in het gedrag van [naam05] en [naam04] , waardoor de stabiliteit die zij hadden aan het wankelen wordt gebracht.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam05] en [naam04] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
4.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De afgelopen periode heeft de moeder positieve stappen gezet en heeft zij goed meegewerkt aan de hulpverlening. Er is meer vertrouwen in de opvoedcapaciteiten van de moeder, wat erin resulteert dat [naam01] en [naam02] op korte termijn volledig thuis geplaatst zullen worden. De kinderrechter complimenteert de moeder voor de stappen die zij heeft gezet. De kinderrechter vindt het op dit moment echter te vroeg om [naam05] en [naam04] ook thuis te plaatsen. De komende tijd zal er veel veranderen omdat de oudste twee kinderen weer naar huis gaan en dat zal de nodige inspanning van de moeder vergen. Het is belangrijk dat zorgvuldig wordt onderzocht of een thuisplaatsing van [naam05] en [naam04] haalbaar is. Daartoe is het noodzakelijk dat de diagnostiek vanuit de GGZ wordt afgerond, zodat duidelijk wordt of en, zo ja, welke problematiek er bij [naam05] en [naam04] speelt en welke behandeling eventueel passend zou zijn. Ook zal middels het uitbreiden van de omgangmomenten (waaronder logeren) moeten blijken of de moeder de zorg voor alle vier de kinderen kan dragen. De kinderrechter ziet geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing voor kortere duur te verlengen, zoals subsidiair is verzocht door de moeder. De komende maanden moet er nog veel gebeuren en drie maanden is daarom echt noodzakelijk. De kinderrechter wijst het verzoek dan ook toe als verzocht. Mocht toch duidelijk worden dat een thuisplaatsing eerder gerealiseerd kan worden, dan vertrouwt de kinderrechter erop dat de gecertificeerde instelling daar uitvoering aan zal geven.
4.3.
Blijkens de briefrapportage van 25 september 2023 handhaaft de gecertificeerde instelling het eerder ingediende verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [naam01] en [naam02] niet. Daartoe is redengevend dat [naam01] en [naam02] weer bij de moeder geplaatst zullen worden. De kinderrechter constateert derhalve dat zij ten aanzien van dat verzoek geen beslissing meer hoeft te nemen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam05] en [naam04] in een gezinsgerichte voorziening tot 13 januari 2024;
5.2.
stelt vast dat er niets meer te beslissen is ten aanzien van het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] en [naam02] ;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023 door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 2 november 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.