Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
1.De procedure
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging;
2.Het incident tot tussenkomst, subsidiair voeging
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
€ 450.000,-- (voor kerncompetentie a.) respectievelijk € 300.000,-- (voor kerncompetentie b.) en dat deze opdrachtwaarde in ieder geval éénmaal in (de periode van) een jaar moet zijn behaald en dus niet in alle achtereenvolgende jaren gedurende de looptijd van de referentieopdracht.
recenteervaring beschikt om de aanbestede opdracht te kunnen uitvoeren.
€ 300.000,-- op jaarbasis ook binnen dat tijdsbestek (de referentieperiode) moeten zijn behaald. De inschrijver toont daarmee immers aan dat hij recente ervaring heeft met het verrichten van diensten die corresponderen met de door de aanbestedende dienst verlangde minimale opdrachtwaarden. De door Loyalty Makers voorgestane uitleg van paragraaf 2.5.3 van de leidraad, die erop neerkomt dat de omzet ook behaald kan zijn buiten de referentieperiode, valt daarmee niet te rijmen en druist ook in tegen de in 5.5 genoemde ratio. De aanbestedende dienst zou in dat geval namelijk niet in staat zijn te toetsen of de inschrijver recente ervaring heeft met het verrichten van diensten met de vereiste (minimale) opdrachtwaarde.
€ 300.000,-- bedroeg. Uit de referentieopdracht blijkt dus niet dat Loyalty Makers over de vereiste kerncompetenties a. en b. beschikt. De Staat heeft de inschrijving van Loyalty Makers daarom terecht ongeldig verklaard en terzijde mogen leggen.
€ 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.