ECLI:NL:RBDHA:2023:16576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
AWB 23/1969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afgifte van een Europese blauwe kaart wegens onvoldoende motivatie van de vereiste kwalificaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Zuid-Afrikaanse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijf als houder van een Europese Blauwe kaart, maar deze aanvraag werd op 6 april 2022 afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser had echter een diplomawaardering van zijn bachelor- en masterdiploma in de richting Filosofie overgelegd, wat volgens de staatssecretaris niet relevant zou zijn voor de functie van International Trade Specialist waarvoor hij een arbeidsovereenkomst had afgesloten.

Na bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris op 30 januari 2023 het bezwaar gegrond verklaard en een verblijfsvergunning verleend, maar eiser was het niet eens met de ingangsdatum van deze vergunning. Eiser stelde dat de richtlijn Europese blauwe kaart niet vereist dat diploma's van hoger onderwijs in lijn moeten liggen met de functie of sector waarin hij zou werken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de overgelegde kwalificaties van eiser niet relevant waren voor zijn beroep. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedde.

De rechtbank concludeerde dat eiser bij de aanvraag had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning en dat de staatssecretaris niet zonder meer kon stellen dat de vereiste kwalificaties in lijn moesten zijn met het beroep. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivatie van besluiten in het bestuursrecht en de rechten van vreemdelingen in het kader van de Europese blauwe kaart.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/1969
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. drs. S. Goldberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Metalsi).

Procesverloop

In het besluit van 6 april 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het ‘verblijf als houder van een Europese Blauwe kaart’ afgewezen.
In het besluit van 30 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser een verblijfsvergunning verleend en bepaald dat de verblijfsvergunning geldig is van 27 juni 2022 tot 23 augustus 2023.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 14 juli 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit (het aanvullend besluit) genomen en de einddatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op 27 juni 2026.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

Eiser is geboren op [datum] 1969 en heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Eiser heeft een arbeidsovereenkomst afgesloten met [bedrijf] B.V. voor de functie van International Trade Specialist in de financiële sector. De ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is 1 mei 2022. Op 28 februari 2022 heeft eiser een mvv voor het doel ‘verblijf als houder van de Europese Blauwe kaart’ ingediend.
Verweerder heeft de aanvraag op 6 april 2022 afgewezen omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij voldeed aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser heeft bij de aanvraag een diplomawaardering van zijn bachelor- en masterdiploma in de richting Filosofie overgelegd en dat sluit volgens verweerder inhoudelijk niet aan bij de functie van International Trade Specialist.

Het bestreden besluit

3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard, omdat hij op 27 juni 2022 heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden van de gevraagde vergunning voldoet. Eiser heeft in bezwaar een diplomawaardering van zijn bachelor diploma rechtsgeleerdheid overgelegd, waarmee hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voldoet voor het gevraagde verblijfsdoel. Aan eiser is een verblijfsvergunning verleend als houder van een Europese Blauwe kaart met geldigheidsduur van 27 juni 2022 tot 23 augustus 2023. De einddatum is in het aanvullend besluit vastgesteld op 27 juni 2026.

De standpunten in beroep

4. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van de aan hem verleende vergunning. De richtlijn Europese blauwe kaart [1] stelt volgens eiser niet de eis dat diploma’s van hoger onderwijs in lijn moeten liggen met de functie en/of sector waarin een vreemdeling gaat werken. Eiser heeft de gevraagde verblijfsvergunning nodig om een niet-gereglementeerd beroep uit te oefenen. Dit betekent dat eisers op grond van artikel 3.30b, eerste lid aanhef en onder c Vb en artikel 2, onder h van de Europese blauwe kaart richtlijn alleen een diploma van hoger onderwijs over hoeft te leggen van een opleiding die minstens 3 jaar heeft geduurd. Een dergelijk diploma heeft eiser bij de aanvraag overgelegd. Dit betekent dat eiser bij de aanvraag aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldeed en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning moet worden vastgesteld op 1 mei 2022.
5. Verweerder stelt zich in het aanvullend besluit op het standpunt dat eiser pas in bezwaar met de overlegging van de aanvullende diplomawaardering op 27 juni 2022 heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel voldoet.
Verweerder verwijst naar pagina 7 van het Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 10 juni 2011 [2] en artikel 3.30b Vb, waaruit volgens verweerder volgt dat hij de eis kan stellen dat een diploma van hoger onderwijs in lijn moet zijn met het uit te oefenen niet-gereglementeerde beroep.
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
6. Uit artikel 5, eerste lid aanhef en onder c van de richtlijn volgt dat onderdanen van derde landen die een Europese blauwe kaart aanvragen voor het uitoefenen van een niet-gereglementeerd beroep documenten moeten overleggen waaruit blijkt dat zij over de benodigde hogere beroepskwalificaties beschikken voor het beroep of de sector waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan, als bedoeld in de nationale wetgeving, betrekking heeft.
6.1
Deze bepaling is in de nationale wetgeving geïmplementeerd in artikel 3.30b, eerste lid aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Daarin is opgenomen dat een vreemdeling die geen gereglementeerd beroep wilt uitoefenen een Europese blauwe kaart wordt verleend indien hij beschikt over voor dat beroep of de desbetreffende sector benodigde getuigschriften van hoger onderwijs in de zin van artikel 2, onder h, van richtlijn 2009/50/EG;
6.2
In artikel 2 onder g en h van de richtlijn is gedefinieerd wat wordt verstaan onder hogere beroepskwalificaties en een getuigschrift van hoger onderwijs.
g. “hogere beroepskwalificaties”, kwalificaties die worden gestaafd door een getuigschrift van hoger onderwijs of, bij wijze van afwijking, indien de nationale wetgeving daarin voorziet, door ten minste vijf jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan;
h. „getuigschrift van hoger onderwijs”, een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel, waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling. In het kader van deze richtlijn wordt met dit getuigschrift rekening gehouden mits de studie die ervoor gevolgd moet worden, ten minste drie jaar duurt;
Heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet vanaf 1 mei 2022 voldoet aan de voorwaarden?
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser een niet-gereglementeerd beroep uitoefent. Enkel in geschil is de vraag of eiser in de aanvraagfase heeft aangetoond dat hij beschikt over de benodigde hogere beroepskwalificaties. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet al bij de aanvraag heeft aangetoond aan de voorwaarden te voldoen.
8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank onder verwijzing naar art. 3.30b, eerste lid, onder c van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet zonder meer op het standpunt kunnen stellen dat uit die bepaling volgt dat vereist is dat de vreemdeling beschikt over een getuigschrift van hoger onderwijs dat benodigd is voor het beroep of de desbetreffende sector. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld volgt dat ook niet uit het Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 10 juni 2011. Hierin staat enkel dat de vreemdeling moet beschikken over de benodigde getuigschriften van hoger onderwijs in de zin van artikel 2, onder h, van Richtlijn 2009/50. Uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c in samenhang met artikel 2, aanhef en onder g en h van de richtlijn volgt dat de benodigde getuigschriften van hoger onderwijs relevant dienen te zijn in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan. De rechtbank is van oordeel dat daaruit volgt dat het moet gaan om een hogerberoepskwalificatie die relevant is en niet om een hogerberoepskwalificatie die benodigd is in het beroep of de desbetreffende sector. Verweerder heeft daarom niet voldoende gemotiveerd waarom het overgelegde diplomawaardering van eisers bachelor- en masterdiploma in de richting Filosofie niet relevant is voor het beroep dat door eiser wordt uitgeoefend. De beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder heeft zijn besluit niet deugdelijk gemotiveerd in overeenstemming met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 4 weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €837,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 januari 2023;
- draagt verweerder op binnen
vierweken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met in achtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
Deze hersteluitspraak vervangt de inhoud van de uitspraak van 31 augustus 2023, zonder wijziging van de uitspraakdatum. De hersteluitspraak is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Richtlijn 2009/50/EC.
2.Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 10 juni 2011, nr. WBV