In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft zijn beroep ingediend tegen deze maatregel. De rechtbank heeft op 3 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. De staatssecretaris heeft voldoende gronden aangevoerd voor de bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser betwist de gronden van de maatregel, maar de rechtbank oordeelt dat de zware gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd, feitelijk juist zijn. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet alleen de zware gronden, maar ook de lichte gronden heeft kunnen aanvoeren, wat voldoende is om de maatregel te rechtvaardigen.
Eiser heeft ook betoogd dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, maar de rechtbank oordeelt dat de inbewaringstelling niet disproportioneel is. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingetrokken en is bereid om zelfstandig naar Duitsland te vertrekken, maar dit doet niets af aan het onttrekkingsrisico dat aan de maatregel ten grondslag ligt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de overdracht van eiser aan Duitsland, en dat er geen reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten van eiser worden niet vergoed.