Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 oktober 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 9 november 2022, waarbij een plaatsopneming is bevolen;
- het proces-verbaal van de plaatsopneming van 17 januari 2023;
2.De feiten
3.Het geschil
primair:[gedaagde] veroordeelt om binnen twee maanden na betekening van het vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de bomen op zijn erf grenzend aan dat van [eiseres] terug te (laten) snoeien tot een hoogte van maximaal zes meter, althans tot de door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoogte, en tot die hoogte gesnoeid te houden door deze ten minste eenmaal per jaar tot die hoogte terug te snoeien en de overhangende takken te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag dat [gedaagde] nalaat terug te snoeien en/of overhangende takken te verwijderen, met een maximum van € 25.000;
4.De beoordeling
Inkorten coniferen?
om de uitlegging uit te sluiten, dat deze regeling alleen toepasselijk zou zijn wanneer de onrechtmatige toestand van artikel 5.4.4. lid 1[artikel 5:42, rechtbank]
zich voordoet” [4] . Artikel 5:44 BW sluit bij deze uitleg ook aan bij artikel 5:21 lid 1 BW, dat aan de eigenaar van de grond de (met uitzondering van hetgeen in de leden 2 en 3 is bepaald) exclusieve bevoegdheid geeft tot het gebruik van de ruimte boven de oppervlakte. In dat genot mag de eigenaar niet door anderen worden gestoord. De vraag of nabuur al dan niet hinder heeft van de overhangende takken is voor deze bevoegdheid van de nabuur in beginsel niet van belang. Wel geldt voor deze bevoegdheid de algemene beperking als omschreven in artikel 3:13 lid 1 BW, dat de bevoegdheid niet mag worden misbruikt. Van misbruik van bevoegdheid kan, zoals in artikel 3:13 lid 2 BW omschreven, onder meer sprake zijn indien men naar redelijkheid niet tot die uitoefening mag komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang bij uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] in beginsel de overhangende zijtakken tot op de erfgrens dient terug te snoeien (op zijn kosten).