ECLI:NL:RBDHA:2023:16541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
C/09/654564 / KG ZA 23-835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing gijzeling in het kader van ontnemingsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], thans gedetineerd, en De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). [Eiser] verzocht om de schorsing van de gijzeling die hem was opgelegd in het kader van een ontnemingsmaatregel. Deze ontnemingsmaatregel was eerder door de rechtbank Noord-Holland opgelegd en betrof een bedrag van € 105.140,40. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] herhaaldelijk niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen en dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die de gijzeling onrechtmatig zouden maken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gijzeling een legitiem middel is om betaling af te dwingen, en dat er geen reden is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de gijzeling. De rechtbank heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat [eiser] de mogelijkheid heeft om bij de strafrechter een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de ontnemingsmaatregel in te dienen, en dat de civiele rechter in dit geval geen rol heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een beëindiging van de gijzeling rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/654564 / KG ZA 23-835
Vonnis in kort geding van 3 november 2023
in de zaak van
[eiser] ,thans gedetineerd in Justitieel Complex [X] te [plaats]
,
eiser,
advocaat mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen:
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. H.W. Volberda te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
  • het e-mailbericht van 9 oktober 2023 met producties 9 tot en met 10 van de zijde van [eiser] .
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 10 oktober 2023. Hierbij zijn door de Staat pleitnotities, met één productie, overgelegd.
1.3.
Na de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden tot 28 oktober 2023. Partijen zouden bezien of het geschil in onderling overleg kon worden beëindigd. Bij e-mailberichten van 24 oktober 2023 hebben partijen alsnog verzocht om vonnis te wijzen, waarbij door [eiser] twee aanvullende producties zijn overgelegd.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Bij vonnis van 11 mei 2010 heeft de rechtbank Noord-Holland aan [eiser] een ontnemingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd van
€ 105.140,40. Op 11 augustus 2010 is de ontnemingsmaatregel onherroepelijk geworden.
2.2.
Op 11 oktober 2010 is de ontnemingsmaatregel ter executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB). Het CJIB heeft [eiser] nadien meermaals schriftelijk gesommeerd het openstaande bedrag van te voldoen. De zaak is vervolgens door het CJIB overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder, die geen verhaalsmogelijkheden heeft kunnen achterhalen.
2.3.
In de loop van 2014 heeft het CJIB [eiser] diverse keren aangeschreven en hem gesommeerd tot betaling van het openstaande bedrag over te gaan.
2.4.
Op 1 oktober 2014 heeft [eiser] contact opgenomen met het CJIB waarin hij aangaf een schriftelijk betalingsvoorstel voor een bedrag van € 50,-- per maand te zullen gaan indienen. Het CJIB heeft nadien geen betalingsvoorstel ontvangen. Ook is [eiser] niet tot betaling van enig bedrag overgegaan.
2.5.
Op 11 november 2014 heeft het OM een vordering ex artikel 6:6:25, lid 1 onder b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend tot het jegens [eiser] toepassen van het dwangmiddel gijzeling voor de duur van 540 dagen.
2.6.
Bij beslissing van 9 februari 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland het OM gemachtigd tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling jegens [eiser] voor de duur van 180 dagen. [eiser] is vervolgens per 11 maart 2015 in het opsporingsregister geplaatst en op 2 april 2015 aangehouden.
2.7.
[eiser] heeft tijdens de gijzeling op de voet van artikel 6:6:26 Sv een verzoek ingediend tot kwijtschelding dan wel vermindering van de ontnemingsmaatregel alsmede tot opheffing dan wel schorsing van de gijzeling. Bij beslissing van 26 mei 2015 heeft de rechtbank Noord-Holland het verzoek van [eiser] tot kwijtschelding van het ontnemingsbedrag afgewezen en het verzoek tot opheffing van de lijfsdwang toegewezen. [eiser] had op dat moment 54 dagen lijfsdwang ondergaan. De lijfsdwang heeft niet geleid tot afbetaling van de ontnemingsmaatregel.
2.8.
Bij brief 23 juni 2015 heeft het CJIB [eiser] verzocht een reëel betalingsvoorstel in te dienen alsmede een substantieel deel van de ontnemingsmaatregel te voldoen. Het CJIB heeft hierop geen reactie van [eiser] ontvangen. Evenmin is [eiser] tot betaling overgegaan.
2.9.
In januari 2016 heeft het CJIB de zaak nogmaals overgedragen aan een deurwaarder. De deurwaarder kon verder geen verhaalsmogelijkheden achterhalen en heeft uiteindelijk in april 2021 in overleg met het CJIB besloten het deurwaardersdossier te sluiten.
2.10.
Het CJIB heeft [eiser] in augustus 2022 gesommeerd het openstaande bedrag voor 8 september 2022 te voldoen, zulks met aankondiging dat bij uitblijven van betaling een last tot aanhouding zal worden uitgevaardigd.
2.11.
Op 9 december 2022 heeft het OM nogmaals een vordering ex artikel 6:6:25, lid 1 onder b Sv ingediend tot het jegens [eiser] toepassen van het dwangmiddel gijzeling voor de duur van 540 dagen.
2.12.
De rechtbank Noord-Holland heeft op 23 januari 2023 de vordering in openbare raadkamer behandeld. Hierbij is [eiser] niet verschenen. Bij tussenbeslissing van 6 februari 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de behandeling van de vordering wordt heropend en de behandeling geschorst. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

De raadsman heeft in raadkamer aangevoerd dat de veroordeelde bij toekenning van de bijstandsuitkering naar verwachting maandelijks een bepaald bedrag zal overhouden dat hij zou kunnen aflossen op de vordering. De raadsman heeft toegezegd dat hij zal trachten te bewerkstelligen dat de gemeente rechtstreeks een overeengekomen bedrag op de bijstandsuitkering in mindering zal brengen, waardoor meer garantie zal ontstaan dat de betalingsregeling daadwerkelijk wordt nagekomen door de veroordeelde.
Op dit moment is echter nog niet duidelijk of en zo ja, ter hoogte van welk bedrag een bijstandsuitkering aan de veroordeelde zal worden toegekend. Voorts is nog onzeker in hoeverre door de mogelijke toekenning van de uitkering enige ruimte zal ontstaan voor het treffen van een betalingsregeling. Wel staat voor de rechtbank vast dat toepassing van gijzeling als dwangmiddel thans niet zal leiden tot het beoogde gevolg, te weten afbetaling van het ontnemingsbedrag. In tegendeel, het in hechtenis nemen van de veroordeelde zal het traject van de bijstandsuitkering enkel doorkruisen. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om de vordering op juiste wijze af te doen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om de behandeling van de vordering te heropenen en te schorsen voor een periode van maximaal zes maanden, zodat tegen die tijd, aan de hand van concrete gegevens, kan worden beoordeeld wat de eventuele toekenning van de bijstandsuitkering betekent voor de mogelijkheden van de veroordeelde tot afbetaling van de ontnemingsvordering.”
2.13.
De rechtbank heeft de vordering op 19 juni 2023 opnieuw in openbare raadkamer behandeld. Hierbij is [eiser] wederom niet verschenen. Bij beslissing van 3 juli 2023 heeft de rechtbank het OM gemachtigd tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling jegens [eiser] voor de duur van 180 dagen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

De veroordeelde heeft over een periode van ruim twaalf jaar keer op keer de mogelijkheid gekregen om in ieder geval een begin te maken met het afbetalen van de hem opgelegde betalingsverplichting. Hier heeft hij geen gebruik van gemaakt. Ook de tenuitvoerlegging van 54 dagen lijfsdwang en de inspanningen van een deurwaarder hebben hier geen verandering in kunnen brengen.
Met de tussenbeslissing van de rechtbank van 6 februari 2023 is de veroordeelde een laatste kans geboden om aan de hand van concrete gegevens inzicht te geven in zijn financiële positie en de (on)mogelijkheden om in welke vorm dan ook te voldoen aan zijn betalingsverplichting. De verdachte heeft het echter wederom laten afweten. Nadere stukken met betrekking tot de aanvraag van een bijstandsuitkering zijn niet verstrekt en de veroordeelde is niet op de zitting verschenen om tekst en uitleg te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is door de veroordeelde niet aannemelijk gemaakt dat hij buiten staat is om te voldoen aan de verplichting tot betaling.
Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen andere optie dan over te gaan tot toewijzing van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank acht toepassing van vrijheidsbeneming aangewezen, als pressiemiddel om de veroordeelde ertoe te bewegen om te voldoen aan zijn betalingsverplichting en daartoe mee te werken aan het geven van inzicht in zijn huidige inkomens- en vermogenspositie. De rechtbank ziet daarbij echter wel aanleiding om het aantal dagen gijzeling te matigen.
2.14.
[eiser] is op 13 juli 2023 aangehouden en verblijft sindsdien in gijzeling.
2.15.
[eiser] heeft op 29 augustus 2023 op de voet van artikel 6:6:26 Sv een verzoek ingediend tot kwijtschelding dan wel vermindering van de ontnemingsmaatregel alsmede tot opheffing dan wel schorsing van de gijzeling, een en ander onder een op te leggen verplichting dat hij maandelijks een bedrag van € 50,-- zal aflossen op het ontnemingsbedrag.
2.16.
Het CJIB heeft bij brief van 13 september 2023 gereageerd op het verminderingsverzoek van [eiser] . In de brief staat, voor zover thans van belang, het volgende:

Het CJIB en de deurwaarder hebben verzoeker meerdere gelegenheden geboden het bedrag van de ontnemingsmaatregel te voldoen, echter tot op heden heeft verzoeker geen enkele betaling verricht.
Veroordeelde heeft zich herhaaldelijk aan zijn betalingsverplichting onttrokken door zich uit te schrijven uit de BRP. Er kan derhalve worden gesteld dat veroordeelde geen medewerking wenst te verlenen om tot betaling van de ontnemingsmaatregel te komen.
Het CJIB twijfelt niet aan de geestelijke gesteldheid en levenswijze van verzoeker. Echter, zijn inmiddels 13 jaar verstreken en verzoeker heeft in al die jaren geen enkele wil tot betaling getoond.
Uit het bovenstaande vloeit voort dat er bij veroordeelde geen sprake is van betalingsonmacht. Het CJIB gaat er daarom vanuit dat er sprake is van betalingsonwil.
2.17.
Bij beslissing van 18 september 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot beëindiging of schorsing van de gijzeling. De rechtbank heeft het verzoek tot kwijtschelding dan wel vermindering van de ontnemingsmaatregel afgewezen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover thans van belang, het volgende overwogen:

De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van de opgelegde betalingsverplichting, op de verzoeker de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aannemelijk te maken dat nu en in de toekomst bij de veroordeelde geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet voldaan heeft aan deze verplichting.
De rechtbank stelt vast dat verzoekers financiële situatie nijpend is, maar zij stelt eveneens vast dat verzoeker de afgelopen 13 jaar geen enkele actie heeft ondernomen om zelfs mar het gesprek aan te gaan over een eventuele aflossing. Voor een overzicht van het executieverloop verwijst de rechtbank naar de beslissing van 3 juli jl. waarin de gijzeling is bevolen.
De rechtbank is er evenmin van overtuigd dat bij verzoeker inmiddels alsnog een situatie van betalingsonmacht is ontstaan. Integendeel, het lijkt er op dat verzoeker vanuit zijn huidige detentie aan de slag is gegaan om zijn zaken op orde te brengen door het gesprek aan te gaan met een re-integratie officier, om hem te ondersteunen bij het vinden van huisvesting en dagbesteding, en het aanvragen van een uitkering. Er kan dus niet gezegd worden dat nu en in de toekomst bij de veroordeelde geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
2.18.
Op 26 september 2023 heeft [eiser] het CJIB nogmaals een betalingsregeling voorgesteld, die inhoudt dat eenmalig een bedrag van €100,-- en maandelijks een bedrag van €50,-- wordt betaald. Het CJIB heeft dit voorstel afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat te gebieden de tenuitvoerlegging van de gijzeling met onmiddellijke ingang te staken, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – kort samengevat – het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door in het kader van de ontnemingsmaatregel een insluitingbevel af te geven en hem te gijzelen voor een langere periode, teneinde hem te bewegen het openstaande bedrag te voldoen. De gijzeling is buitenproportioneel en gaat volledig voorbij aan het doel van het dwangmiddel gijzeling. [eiser] beschikt niet over de financiële middelen om het openstaande bedrag (ineens) te voldoen. Gedurende de fase van gijzeling zal dit, door het dan feitelijk ontbreken van de mogelijkheid tot het verwerven van inkomsten, niet anders worden, doch juist verslechteren. Daaruit volgt dat het niet aannemelijk is dat het effectueren van de afgegeven machtiging bijdraagt aan het bereiken van het met het dwangmiddel gijzeling beoogde doel. Er is sprake van betalingsonmacht, en niet van betalingsonwil. Een en ander maakt dat de gijzeling onrechtmatig is en dient te worden opgeheven.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat, indien een veroordeelde niet aan de hem opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en (volledig) verhaal op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, de rechter op vordering van de officier van justitie een machtiging kan verlenen tot het toepassen van het dwangmiddel gijzeling. Doel van gijzeling is betaling af te dwingen, waarbij geldt dat de betalingsverplichting door de gijzeling niet komt te vervallen. Tegen de beslissing van de strafrechter, waarbij het OM vanwege geconstateerde betalingsonwil aan de zijde van [eiser] is gemachtigd het dwangmiddel gijzeling jegens [eiser] toe te passen, staat geen hogere voorziening open. In dit kort geding zal in beginsel van de rechtmatigheid van de machtiging en van de gijzeling die nu als gevolg daarvan plaatsvindt, te worden uitgegaan. Daar komt bij dat aan [eiser] de mogelijkheid ter beschikking staat om bij de strafrechter (andermaal) op de voet van artikel 6:6:26 Sv een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van de ontnemingsmaatregel in te dienen. [eiser] heeft op 29 augustus 2023 een verzoek daartoe bij de strafrechter ingediend. In die procedure heeft [eiser] zijn thans ingenomen standpunt dat bij hem sprake is van betalingsonmacht en niet van betalingsonwil aan de strafrechter ter beoordeling voorgelegd. Gelet op het bestaan van die rechtsingang is voor de civiele kortgedingrechter ter zake geen rol weggelegd. Zulks klemt te meer nu de strafrechter in die procedure tevens kan worden verzocht, c.q. die rechter ambtshalve kan besluiten, om de gijzeling hangende de behandeling van het verzoek te schorsen.
4.2.
Doen zich bijzondere omstandigheden voor die tot de conclusie dwingen dat voortzetting van de gijzeling onrechtmatig is, dan is denkbaar dat de voorzieningenrechter een voorziening treft waardoor de gijzeling wordt beëindigd. Het kan dan alleen gaan om omstandigheden die niet of niet op een afzienbare termijn op de voet van artikel 6.6.26 Sv aan de strafrechter ter toetsing kunnen worden voorgelegd. Van het bestaan van dergelijke omstandigheden is in het geval [eiser] geen sprake.
4.3.
[eiser] heeft betoogd dat hij niet over de financiële middelen beschikt om het openstaande bedrag (ineens of in substantiële mate) te voldoen en dat zodoende sprake is van betalingsonmacht, geen betalingsonwil. Maar die argumentatie is al beoordeeld door de strafrechter naar aanleiding van het verzoek van [eiser] van 29 augustus 2023 tot kwijtschelding of vermindering. Op 18 september 2023 is dat verzoek afgewezen omdat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat nu en in de toekomst bij hem geen draagkracht aanwezig is en zal zijn om het te betalen bedrag te voldoen. De omstandigheid dat [eiser] de afgelopen 13 jaar geen enkele actie heeft ondernomen om zelfs maar het gesprek aan te gaan over een eventuele aflossing is daarbij in ogenschouw genomen.
4.4.
Ten aanzien van de door [eiser] gestelde gezondheidsklachten en de daarmee gepaard gaande ziekenhuisopnamen overweegt de voorzieningenrechter dat hierin evenmin een grond kan worden gevonden voor staking van de gijzeling. Deze omstandigheden zijn eveneens aan bod gekomen in de hiervoor benoemde procedure bij de strafrechter. Er dient dan ook vanuit te worden gegaan dat de strafrechter deze omstandigheden reeds in de beoordeling heeft betrokken.
4.5.
Er is niets nieuws en dat betekent dat er voor de voorzieningenrechter geen taak is weggelegd. [eiser] doet er goed aan nu op korte termijn volstrekte openheid van zaken te geven en constructief het gesprek met het CJIB aan te gaan om de discussie over de (on-) mogelijkheid het op grond van de ontnemingsmaatregel verschuldigde te voldoen verder te brengen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.6;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2023.
tvds