ECLI:NL:RBDHA:2023:16535

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.14910
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van een Pakistaanse asielzoeker, die een beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De asielaanvraag was op 15 januari 2022 ingediend, en op 1 maart 2022 had Nederland Frankrijk verzocht om de verzoeker terug te nemen op basis van de Dublinverordening. Frankrijk had dit verzoek op 16 maart 2022 aanvaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 23 mei 2023 een besluit genomen op de aanvraag, maar de verzoeker trok zijn beroep in op 5 oktober 2023 en vroeg om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat de wettelijke beslistermijn nog niet was aangevangen, omdat de overdrachtstermijn aan Frankrijk nog niet was verstreken. De staatssecretaris had aangegeven dat de verzoeker uiterlijk op 15 september 2023 kon worden overgedragen. De rechtbank stelde vast dat de ingebrekestelling van de verzoeker prematuur was, aangezien deze was ingediend voordat de wettelijke beslistermijn was verstreken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een ontvankelijk beroep en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft het verzoek van de asielzoeker afgewezen als kennelijk ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14910

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

geboren op [geboortedatum] ,
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 19 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 15 januari 2022.
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) heeft op 23 mei 2023 een besluit genomen op de aanvraag.
Verzoeker heeft op 5 oktober 2023 het beroep ingetrokken en daarbij verzocht om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De staatssecretaris heeft op 18 oktober 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoekers heeft op 15 januari 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 1 maart 2022 heeft Nederland aan Frankrijk verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Frankrijk heeft op 16 maart 2022 dit terugnameverzoek aanvaard.
4. De staatssecretaris heeft op 18 oktober 2023 een verweerschrift ingediend en daarin aangegeven dat verzoeker uiterlijk 15 september 2023 kan worden overgedragen aan Frankrijk. Aangezien de overdrachtstermijn nog niet is verstreken, is de wettelijke beslistermijn nog niet aangevangen en is de ingebrekestelling prematuur ingediend, aldus de staatssecretaris.
5. Op grond van artikel 42, zesde lid van de Vw vangt, indien onderzocht wordt of de asielaanvraag op grond van artikel 30 Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn waarbinnen de staatssecretaris op de asielaanvraag dient te beslissen aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. Op grond van artikel 29, eerste lid van de Dublinverordening dient de vreemdeling uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de vastgestelde verantwoordelijkheid na het terugnameverzoek te worden overgedragen.
6. De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het door de staatssecretaris verzonden en aanvaarde terugnameverzoek in het kader van de Dublinverordening, van uitgegaan kan worden dat de staatssecretaris onderzoek deed als bedoeld in artikel 42, zesde lid van de Vw. Gelet op het terugnameverzoek van 1 maart 2022 diende de staatssecretaris verzoeker in beginsel zes maanden daarna, dus uiterlijk 1 september 2022, over te dragen. Uit de stukken blijkt dat verzoeker omstreeks 15 februari 2022 met onbekende bestemming is vertrokken, zonder de beslissing op het verzoek om internationale bescherming af te wachten. Daarom is de uiterste overdrachtstermijn op grond van artikel 29, tweede lid van de Dublinverordening tot achttien maanden verlengd. Niet gesteld of gebleken is dat voor die tijd overeenkomstig de Dublinverordening is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. De rechtbank stelt vast dat de uiterlijke overdrachtstermijn is verstreken op 15 september 2023. In dit geval heeft verzoeker de ingebrekestelling verstuurd op 2 mei 2023, dus voor de uiterlijke overdrachtsdatum en voordat de staatssecretaris eventueel overeenkomstig de Dublinverordening is vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn dus nog niet verstreken, zodat de ingebrekestelling prematuur is.
7. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.