ECLI:NL:RBDHA:2023:1653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22/4390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van militair invaliditeitspensioen en beoordeling van medische eindtoestand

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een beroepsmilitair, en de staatssecretaris van Defensie over de toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Eiseres was ontslagen uit de militaire dienst vanwege een cardiale aandoening en had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris, waarin een invaliditeitspercentage van 15% was toegekend. Eiseres betwistte de hoogte van dit percentage en stelde dat er ten onrechte geen medische eindtoestand was aangenomen voor haar aandoening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris de mate van invaliditeit correct had vastgesteld op basis van de beschikbare medische rapportages. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de aandoening van eiseres op de peildatum, 1 februari 2020, ernstiger was dan door de staatssecretaris was vastgesteld. Bovendien was er geen sprake van een medische eindtoestand, aangezien de toestand van eiseres op dat moment niet stabiel genoeg was om dit te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de lange duur van de procedure geen invloed had op de peildatum en dat de staatssecretaris voldoende informatie had om zijn besluit te onderbouwen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. V. Dolderman),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 februari 2020 een militair invaliditeitspensioen, dat berekend wordt naar een mate van invaliditeit van 15 %, toegekend.
In het besluit van 14 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiseres, beroepsmilitair, is vanwege een cardiale aandoening ontslag uit de militaire dienst verleend met ingang van 1 februari 2020.
1.2.
Verweerder neemt in het primaire besluit dienstverband aan voor een aritmogene cardiomyopathie (ACM) en een aandoening aan het gehoor links. De mate van invaliditeit voor deze aandoeningen stelt verweerder op grond van de WPC-schaal [1] op respectievelijk 10% en 5%. Een medische eindtoestand neemt verweerder aan alleen voor de aandoening aan het gehoor links. Verweerder baseert zijn besluit op een rapport van 19 november 2020 van de Commissie Geneeskundig Onderzoek Militairen (hierna: de Commissie), uitgebracht naar aanleiding van een door eiseres ondergane keuring op 3 december 2019.
1.3.
Eiseres vindt dat verweerder voor de ACM een onjuist invaliditeitspercentage heeft gesteld en ten onrechte geen medische eindtoestand heeft aangenomen. Eiseres onderbouwt haar stellingen met adviezen van de door haar in de bezwaarfase geraadpleegde medisch adviseur M. Blom, te weten van 11 februari 2021, 21 september 2021 en 12 februari 2022.
1.4.
De medisch adviseur van verweerder J.S.L. Oei (bedrijfsarts/verzekeringsarts) heeft op de adviezen van Blom gereageerd door middel van een rapportage van respectievelijk
6 augustus 2021, 9 december 2021 en 19 april 2022. Op 8 juni 2022 heeft Oei de rapportage van 6 augustus 2021 aangevuld.
1.5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit op basis van de rapportages van Oei het primaire besluit gehandhaafd.
Wat stelt eiseres in beroep?
2. De mate van invaliditeit voor de ACM is ten onrechte op basis van het WPC-nummer 1301 gesteld. Het WPC-nummer 1302 is hiervoor passender. Ten onrechte is voor de ACM geen medische eindtoestand aangenomen. Gelet op de lange termijn tussen de keuring en het primaire besluit, had verweerder zich voor het nemen van het primaire besluit moeten vergewissen over de actuele stand van zaken met betrekking tot de cardiale aandoening van eiseres. Ook is eiseres in haar procespositie in bezwaar geschaad omdat verweerder haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om op de laatste twee rapportages van Oei te reageren.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Invaliditeitspercentage
3. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder met het toegekende invaliditeitspercentage voor de ACM, de beperkingen van eiseres op de peildatum heeft onderschat.
3.1.
Niet in geschil is dat volgens de geldende wet- en regelgeving de peildatum voor de beoordeling in dit geding, de ontslagdatum 1 februari 2020 is.
3.2.
WPC-nummer 1301 en WPC-nummer 1302 zijn in de WPC-schaal ingedeeld in hoofdstuk XIII “Hart- en bloedvaatstelsel”, artikel 1.
Op basis van WPC-nummer 1301 kan een invaliditeitspercentage van 10 tot 30 procent worden toegekend als sprake is van: “Organische hartaandoening in beginstadium met nu en dan lichte verschijnselen, geringe vermindering van de tolerantie voor inspanning goed gecompenseerd”.
Op basis van WPC-nummer 1302 kan een invaliditeitspercentage van 30 tot 50 procent worden toegekend als sprake is van: “Organische hartaandoening, steeds lichte verschijnselen aanwezig, matig tolerantie voor inspanning, geen symptomen van decompensatie”.
3.3.
Eiseres stelt dat niet aan de criteria van het WPC-nummer 1301 is voldaan, omdat de hartaandoening zich op de peildatum niet in een beginstadium bevindt, de verschijnselen niet “nu en dan” maar “steeds” aanwezig zijn, en de inspanningstolerantie in de loop van de jaren 2017-2018 enorm afgenomen is. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog.
3.3.1.
Oei heeft toegelicht dat een beginstadium van een aandoening, niet aan het tijdsverloop van de aandoening maar aan de mate (het stadium van de aandoening) refereert. Ten aanzien van eiseres was ten tijde van de peildatum sprake van een situatie van weinig/geen functieverlies van de linker- en rechterventrikel en niet veel ritmestoornissen. Er was geen aanwijzing voor een progressie van de aandoening. Er kon dus gesproken worden over een beginstadium.
Verder blijkt uit het Holter-onderzoek van 3 september 2019, dat gedurende 48 uur is uitgevoerd, dat sprake is van een ACM met afwijkingen aan de rechter ventrikel, passend bij dit ziektebeeld, en van niet extreem veel ventriculaire extrasystolen, maar dat deze af en toe wel sterk symptomatisch (voelt dan als pijn op de borst) zijn. Er werd geen medicatie voorgeschreven. Er waren dus geen aanwijzingen dat de klachten niet af en toe maar steeds aanwezig waren.
Eiseres ondervond als gevolg van de ACM weinig beperkingen in haar dagelijks leven ten tijde van de peildatum. Eiseres was in het dagelijks functioneren ADL- en BDL- zelfstandig, zij werkt(e) als bedrijfsleidster in een hondenopvang en heeft ten tijde van de keuring aangegeven recreatief te sporten. Wel heeft zij een advies gekregen om topinspanningen te vermijden vanwege het verhoogde risico op hartritmestoornissen. Gelet hierop kon de verminderde inspanningstolerantie worden aangemerkt als ‘gering’, aldus de medische advisering van verweerder.
3.3.2.
Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de voornoemde bevindingen en conclusies van de medische advisering van verweerder niet juist zouden zijn. Dat verweerder het WPC-nummer 1301 ten onrechte heeft toegepast, is de rechtbank ook niet gebleken. Gelet op de geringe beperkingen in het dagelijks functioneren op de peildatum, is met het toekennen van een invaliditeitspercentage van 10% de mate van invaliditeit voor de ACM niet onderschat.
3.3.3.
De omstandigheid dat eiseres buiten de keuring niet is gehoord en dat het lang heeft geduurd totdat het primaire besluit werd genomen, maakt het vorenstaande niet anders.
Over de diagnose bestond geen onduidelijkheid en de discussie die tussen partijen gaande was, betrof met name de hoogte van het invaliditeitspercentage. Niet valt in te zien dat verweerder het invaliditeitspercentage in dit geval niet op basis van de stukken kon stellen. Verweerder heeft de daartoe nodige beoordeling verricht op basis van alle beschikbare informatie van specialisten, waaronder de vervolgbrieven van de behandelend cardioloog van 22 december 2017, 4 oktober 2018 en 24 september 2019; een expertiserapport van een militair cardioloog van 24 maart 2020; en een expertiserapport van een klinisch geneticus van 24 maart 2020. De data van de laatstgenoemde brief van de behandelend cardioloog en de voornoemde expertiserapporten liggen niet ver van de peildatum 1 februari 2020. Omdat deze stukken voldoende informatie over de medische situatie op de peildatum bevatten, bestond voor verweerder geen aanleiding om recentere informatie te verkrijgen. Dit geldt te meer nu informatie over de medische situatie van een latere datum, geen representatief beeld kan geven over de situatie op de peildatum.
Voor zover de situatie van eiseres na de peildatum is verslechterd, kan dit betrokken worden in het kader van een (nieuwe) aanvraag om herbeoordeling van de mate van de invaliditeit.
Medische eindtoestand
4. In het rapport van 19 november 2020 is geconcludeerd dat ten tijde van de keuring op 3 december 2019 geen sprake is van een medische eindtoestand voor de ACM. Overwogen is dat de afgelopen twee jaren de cardiale toestand van eiseres is verbeterd doordat zij haar sportregime heeft aangepast, en dat op dit moment lastig is om te voorspellen hoe de ontwikkeling van deze aandoening de komende jaren zal verlopen. Ook uit de rapportage van 8 juni 2022 van Oei volgt dat ten tijde van de keuring en op de peildatum in dit geding, geen sprake was van dusdanig stabiele toestand dat er een eindtoestand moest worden aangenomen. Dat deze conclusie onjuist is, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Voor zover later in de loop van de tijd een situatie van een medische eindtoestand is opgetreden, is dit voor de peildatum in dit geding niet van belang. De omstandigheid dat de procedure lang heeft geduurd voordat het primaire besluit werd genomen, betekent ook niet dat verweerder niet langer van de peildatum mocht uitgaan.
Procespositie in bezwaar
5. Uit de stukken blijkt dat de gemachtigde van eiseres bij e-mail van 17 maart 2022 verweerder heeft laten weten dat eiseres geen gebruik wenst te maken van haar recht te worden gehoord. Bij e-mail van 26 april 2022 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres bericht dat de beslissing op bezwaar inmiddels in concept gereed is en dat verweerder de rapportage van 19 april 2022 van Oei aan de gemachtigde van eiseres zal doen toekomen samen met het besluit op bezwaar. Daarnaast heeft verweerder de gemachtigde van eiseres geïnformeerd dat Oei ook om een toelichting op de rapportage van 6 augustus 2021 is gevraagd en dat zodra verweerder deze toelichting ontvangt, hij de beslissing op bezwaar zal verzenden. Niet valt in te zien dat als de gemachtigde van eiseres het niet eens was met de in de e-mail van 26 april 2022 beschreven gang van zaken, of hij een aanvullende reactie wilde indienen, hij dat niet eerder dan in beroep kenbaar had kunnen maken. Daarbij komt dat de rapportage van 19 april 2022 inhoudelijk geen nieuwe informatie voor eiseres bevat. In de rapportage van 8 juni 2022 is al geconcludeerd dat er geen sprake is van een medische eindtoestand ten aanzien van de ACM. Een gelijkluidende conclusie is ook in het rapport van 19 november 2020 gegeven en eiseres heeft op dat rapport uitgebreid gereageerd in de bezwaarfase. De beroepsgrond kan gezien het vorenstaande niet slagen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenuitkering militairen (Stb. 1997, 67); WPC-schaal, WPC-nummer 1301 en WPC-nummer 0921.