ECLI:NL:RBDHA:2023:16524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
23/6482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot een kinderwandelwagen voor een minderjarige

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Verzoekers, de wettig vertegenwoordigers van een minderjarige zoon, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, dat op 28 september 2023 een aangepaste rolstoelbuggy heeft verstrekt in plaats van de aangevraagde kinderwandelwagen. Tijdens de zitting op 17 oktober 2023 hebben de verzoekers, samen met hun gemachtigde, hun standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter constateert dat de verzoekers op zich tevreden zijn met de verstrekte rolstoelbuggy, maar dat deze niet voldoet aan hun vervoersbehoeften. Verzoekers hebben aangegeven dat zij denken aan de verstrekking van een bus voor het vervoer van hun zoon in de rolstoelbuggy.

De voorzieningenrechter merkt op dat het college in zijn beoordeling niet voldoende heeft onderbouwd waarom de rolstoelbuggy niet passend zou zijn en dat er mogelijk andere oplossingen zijn dan de door verzoekers gewenste bus. De voorzieningenrechter kan op dit moment niet vaststellen dat het besluit van het college in de bezwaarprocedure geen stand kan houden, en concludeert dat er onvoldoende onderbouwing is voor de noodzaak van een spoedvoorziening. Het college moet bij de beoordeling van aanvragen als die van verzoekers een stappenplan volgen om de hulpvraag en de bijbehorende problemen in kaart te brengen. De voorzieningenrechter concludeert dat het stappenplan niet is doorlopen, waardoor onduidelijk blijft welke problemen van de minderjarige zoon om een voorziening vragen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat niet duidelijk is wat de minderjarige zoon in het kader van de Wmo 2015 nodig heeft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, voorzieningenrechter, en is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6482

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster], wettig vertegenwoordigers van [minderjarige zoon],uit [woonplaats], verzoekers
gemachtigde: [gemachtigde],
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, het college,

gemachtigde: drs. B.G. Diepeveen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen het besluit van 28 september 2023.
1.1.
Het bestreden besluit van 28 september 2023 betreft de toekenning van een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een kinderwandelwagen (rolstoelbuggy) voor [minderjarige zoon] ([minderjarige zoon]). Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de moeder van [minderjarige zoon], [verzoekster], haar gemachtigde (de oma van [minderjarige zoon]) en de gemachtigde van het college deelgenomen.
Voor het college was ook aanwezig [naam].

Overwegingen

Verzoekers hebben een maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo 2015 aangevraagd. Volgens het aanvraagformulier van 27 februari 2023 gaat het bij die aanvraag om een (aangepast) autostoeltje voor [minderjarige zoon].
3. Het college heeft in afwijking van de aanvraag een aangepaste rolstoelbuggy verstrekt.
4. De voorzieningenrechter constateert dat uit het verzoekschrift niet uitdrukkelijk blijkt welke voorlopige voorziening verzoekers wensen. Verzoekers wensen ‘hulp’.
5. Ter zitting is gebleken dat verzoekers op zich blij zijn met de verstrekte aangepaste rolstoelbuggy. Echter, voor verzoekers zijn daarmee de vervoersproblemen van [minderjarige zoon] niet verholpen. Verzoekers denken ter oplossing van de resterende problemen aan de verstrekking van een bus waarmee [minderjarige zoon] in de rolstoelbuggy kan worden vervoerd.
6. Verweerder heeft zich ter zitting in de eerste plaats op het formele standpunt gesteld dat de aanvraag een autostoeltje betrof, zodat de onderhavige procedure zich niet kan uitstrekken tot andere voorzieningen. In meer praktische zin heeft verweerder toegelicht dat niet voldoende is onderbouwd dat de thans verstrekte rolstoelbuggy niet passend zou zijn. Zelfs als de rolstoelbuggy inderdaad niet (voldoende) passend zou zijn, dan zouden wellicht andere voorzieningen dan de door verzoekers beoogde bus voorliggend kunnen zijn, zoals het gebruik van een rolstoeltaxi of een aangepaste bakfiets. Verweerder is van mening dat deze vragen dienen te worden beantwoord in de komende bezwaarprocedure.
7. De voorzieningenrechter overweegt, zoals ook ter zitting besproken, dat hij bij deze stand van zaken niet kan vaststellen dat te voorzien is dat het besluit van verweerder in de bezwaarprocedure uiteindelijk geen stand kan houden, en evenmin kan vaststellen dat de situatie voor [minderjarige zoon] op dit moment tot een spoedvoorziening zou moeten leiden. Immers, hetgeen partijen thans over en weer als feiten presenteren wordt door geen van beiden op solide wijze onderbouwd. Met andere woorden het blijft bij stellingen.
8. De voorzieningenrechter stelt overigens voor de goede orde vast dat het college bij de beoordeling van een aanvraag als die van verzoekers voldoende kennis moet vergaren over de voor het te nemen besluit in het kader van de Wmo 2015 van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Dat moet het college doen aan de hand van een zogeheten stappenplan. [1] Het college stelt in dat kader eerst vast wat de hulpvraag is (stap 1). Daarna stelt het college vast welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2). Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, dan kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 3). Ten slotte moet het college onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, moet het college een maatwerkvoorziening verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat zich in deze zaak wreekt dat het bovengenoemde stappenplan kennelijk niet is doorlopen. Op deze wijze blijven partijen langs elkaar heen praten en blijft onduidelijk welke problemen van [minderjarige zoon] om een voorziening van verweerder vragen; ook voor de voorzieningenrechter.
10. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat hij in dit stadium geen uitkomst kan bieden door vooruitlopend op de heroverweging in bezwaar een voorlopige voorziening te treffen, nu niet duidelijk is wat [minderjarige zoon] in het kader van de Wmo 2015 (met spoed) nodig heeft en welke Wmo-voorziening voor hem passend is.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter zal geen voorlopige voorziening treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 maart 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:819