ECLI:NL:RBDHA:2023:16490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.33067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure met zicht op uitzetting naar Gambia

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een eiser met de Gambiaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser had eerder een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen, en hij was op de hoogte van het beroep dat daartegen was ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser wist dat zijn asielaanvraag was afgewezen en dat hij niet bereid was mee te werken aan zijn terugkeer naar Gambia. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Gambia was, en dat eiser niet had aangetoond dat dit in zijn geval ontbrak. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33067

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] staat vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3d laten vallen.
3. Eiser betwist de zware grond 3i en voert in dat verband aan dat hij niet op de hoogte was van de beroepsprocedure tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, noch van de uitspraak van de rechtbank op dat beroep. De gemachtigde die hem daarin bijstond heeft eiser daar niet over geïnformeerd. Eiser wist dan ook niet dat hij een vertrekplicht had. Daarnaast betwist eiser de lichte gronden 4c en 4d. In dat verband stelt eiser dat het ontbreken van een vaste woon- en verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan nu eenmaal inherent zijn aan het zijn van asielzoeker. Tot slot voert eiser aan dat er geen sprake is van zicht op uitzetting naar Gambia, nu verweerder geen recente cijfers heeft overgelegd over het aantal vreemdelingen dat naar dat land is verwijderd.
4. Ten aanzien van de zware grond 3i stelt de rechtbank vast dat uit het verslag van het vertrekgesprek met eiser op 22 mei 2023 blijkt dat eiser wist dat zijn asielaanvraag was afgewezen en dat daartegen beroep was ingesteld. Eiser heeft dit ter zitting ook bevestigd. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is bovendien aan eiser meegedeeld dat het beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag op 7 september 2023 ongegrond is verklaard. Eiser heeft in reactie daarop niet verklaard dat hij dit nog niet wist, maar enkel gesteld dat hij niet terug wil keren naar Gambia. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser niet van zijn vertrekplicht op de hoogte was. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens zijn gesprekken met DT&V [4] meerdere keren heeft verklaard dat hij niet bereid is mee te werken aan zijn terugkeer naar Gambia. De zware grond 3i is daarom feitelijk juist. Verweerder heeft deze grond terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Tezamen met de niet betwiste zware gronden 3a en 3c, is deze voldoende om de maatregel te dragen. Wat eiser tegen de lichte gronden 4c en 4d heeft aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
5. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia. Gelet op de uitspraak van de Afdeling [5] van 4 augustus 2023 [6] kan in zijn algemeenheid van zicht op uitzetting naar Gambia worden uitgegaan. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat zicht op uitzetting in zijn geval ontbreekt. Eiser is daar niet in geslaagd. Het enkele feit dat verweerder geen recente cijfers over verwijderde vreemdelingen naar Gambia heeft overgelegd, is daarvoor onvoldoende. Verweerder was daartoe ook niet gehouden. Op 20 september 2023 is voor eiser een lp [7] -aanvraag ingediend bij de Gambiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat aan eiser geen lp zal worden afgegeven. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Laissez-passer.