ECLI:NL:RBDHA:2023:16484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.30593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Moldavische eisers in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van Moldavische eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 25 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers ongelijk krijgen en het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Duitsland, dat dit verzoek heeft aanvaard.

Eisers hebben betoogd dat de staatssecretaris het terugnameverzoek naar de verkeerde lidstaat heeft verzonden en dat zij gediscrimineerd zijn in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de Duitse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten deugdelijk zijn gemotiveerd en dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek. De beroepen worden kennelijk ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.30593, NL23.30595 & NL23.30597

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer],
en

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer],
mede namens hun minderjarige kind,

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [v-nummer],
allen van Moldavische nationaliteit,
met als gemachtigde: mr. W. Volkers,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 25 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In de zaken van eisers heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eisers in beroep dat de zienswijzen als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in de bestreden besluiten ingegaan op de zienswijzen van eisers. Het is aan eisers om tegen de bestreden besluiten beroepsgronden aan te voeren. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
5.1.
Eisers betogen dat de staatssecretaris het terugnameverzoek naar de verkeerde lidstaat heeft verzonden nu eisers het grondgebied van de lidstaten hebben verlaten en vervolgens - na opnieuw het Schengengebied te zijn binnen gereisd - in Frankrijk asiel hebben aangevraagd. Nu dit het geval is, is er volgens eisers geen sprake van een geldig terugnameverzoek en zijn de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers.
5.2.
Eisers betogen verder dat zij gediscrimineerd zijn in Duitsland omdat zij tot de Roma behoren en dat er sprake is van (indirect) refoulement omdat eisers door Duitsland zijn uitgezet naar een land waar zij niet humaan kunnen leven. Eisers stellen dat de staatssecretaris niet inziet dat de Duitse autoriteiten de problematiek van eisers niet erkend en dat Duitsland zich daarmee niet aan zijn internationale verplichtingen heeft gehouden.
5.3.
Tenslotte betogen eisers dat de staatssecretaris zich onterecht op het standpunt stelt dat zij zich kunnen wenden tot de Duitse autoriteiten voor (medische) hulp of met een klacht. Eisers hebben niet onderbouwd waarom dit het geval is.
6. De betogen slagen niet. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
6.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun argument dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de afhandeling van hun asielverzoek. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eisers hun gestelde uitreis niet aannemelijk hebben gemaakt. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten de verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke behandeling van het verzoek om internationale bescherming bevestigd. Er is derhalve geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de staatssecretaris het terugnameverzoek naar de verkeerde lidstaat zou hebben verzonden.
6.2.
Aangaande het interstatelijk vertrouwensbeginsel is het uitgangspunt dat de staatssecretaris ten aanzien van Duitsland in het algemeen hiervan mag uitgaan. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het EU-Handvest [3] . Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eisers om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten kunnen worden afgeleid dat het beschermingsbeleid in Duitsland evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Duitsland op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo. Nu eisers dit niet aannemelijk hebben gemaakt, rust er geen plicht tot nader onderzoek op de staatssecretaris. De bestreden besluiten zijn kenbaar en deugdelijk gemotiveerd. Uit bovenstaande volgt ook dat niet Nederland maar Duitsland in acht dient te nemen dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod om een vreemdeling onvrijwillig over te dragen aan de autoriteiten van een land waar de vreemdeling vervolging te vrezen heeft. Het is echter aan de Duitse autoriteiten om hierover een oordeel te geven.
6.3.
Betreffende de mogelijkheid tot klagen bij de hogere Duitse autoriteiten oordeelt de rechtbank, onder verwijzing naar r.o. 6.2, dat er ook in dit verband geen verplichting tot nader onderzoek rust op de staatssecretaris. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eisers bij voorkomende problemen in Duitsland (bijvoorbeeld met betrekking tot het verkrijgen van opvang) kunnen klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.