ECLI:NL:RBDHA:2023:16475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
10723385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen samenwoners na verbroken relatie met betrekking tot gebruik van de woning en belang van het kind

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de vrouw het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke huurwoning na de verbroken relatie met de man. Beide partijen zijn ouders van een minderjarig kind, dat momenteel 8 jaar oud is. De vrouw heeft eerder een verzoek ingediend bij de familierechter voor de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van het kind en kinderalimentatie, maar de behandeling van deze verzoeken is aangehouden. De vrouw stelt dat de spanningen tussen haar en de man zijn opgelopen, wat het voor haar onmogelijk maakt om samen met hem in de woning te verblijven. Ze vraagt de kantonrechter om voorlopige maatregelen, waaronder ontruiming van de woning door de man en het toekennen van het huurrecht aan haar.

De man betwist de vorderingen van de vrouw en stelt dat er geen spanningen zijn en dat zij samen in de woning kunnen blijven wonen. Hij claimt dat hij de hoofdopvoeder van het kind is en dat hij ook belang heeft bij het huurrecht, omdat hij nergens anders kan verblijven. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, gezien de spanningen tussen partijen en het belang van het kind. De rechter overweegt dat het in het belang van het kind is om een stabiele woonsituatie te behouden en dat het beter is als beide ouders betrokken blijven in de woning.

Uiteindelijk beslist de kantonrechter dat de vrouw de woning om de week mag gebruiken, met uitsluiting van de man, en dat de vorderingen tot ontruiming en uitschrijving uit de basisadministratie worden afgewezen. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen. Dit vonnis is uitgesproken op 10 november 2023 door kantonrechter mr. I.D. Bellaart.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
IB/b
Zaaknummer 10723385 / RL EXPL 23-16100
vonnis van 10 november 2023
Vonnis ex artikel 254 Rv in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij (hierna: de vrouw),
gemachtigde: mr. D. Rezaie,
(toevoeging [nummer] ),
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij (hierna: de man),
gemachtigde: mr. R. Shahbazi.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 13 oktober 2023;
- de conclusie van antwoord in kort geding van de man.
1.2.
Op 27 oktober 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn partijen met hun gemachtigden (bij aanvang van de zitting mr. D. Jacques namens de gemachtigde van de man). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. Deze aantekeningen zitten in het dossier.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [minderjarige] , die nu 8 jaar oud is.
2.2.
Partijen zijn medehuurder van een sociale-huurwoning in [plaats] (hierna: de woning). Zij wonen samen met [minderjarige] in de woning. De huurprijs bedraagt ongeveer € 700,00 per maand.
2.3.
De vrouw heeft bij de familierechter een verzoek ingediend tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar, vaststelling van kinderalimentatie en toekenning aan haar van het uitsluitend gebruik en het huurrecht van de woning. Bij beschikking van 12 september 2023 heeft de familierechter de behandeling van de verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie aangehouden tot een nader te bepalen datum en zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de overige verzoeken.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, kort weergegeven:
I. toewijzing aan haar van het gebruik van de woning met inboedel, totdat er in een bodemprocedure definitief is beslist over de toekenning van het huurrecht;
II. veroordeling van de man tot ontruiming van de woning met afgifte van de sleutels, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. veroordeling van de man om zich te laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie van het adres van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
alles met compensatie van de kosten van de procedure. De vrouw wil ook dat de kantonrechter voor zover mogelijk het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart (dat houdt in dat het vonnis ook mag worden uitgevoerd als het nog niet onherroepelijk is).
3.2.
De vrouw legt aan deze vordering ten grondslag dat het voor haar niet langer mogelijk is samen met de man in de woning te verblijven, in verband met oplopende spanningen tussen partijen en bedreigingen van de kant van de man. Daarom wil zij dat de man de woning verlaat in afwachting van een beslissing over de vraag wie van partijen in de toekomst de huurder van de woning zal zijn. Volgens haar is de kans het grootst dat het huurrecht aan haar zal worden toegewezen omdat zij (het grootste deel van) de zorg voor [minderjarige] heeft. Omdat de spanningen oplopen en dat niet goed is voor [minderjarige] , heeft zij een spoedeisend belang bij haar vordering, aldus de vrouw.
3.3.
De man vraagt de kantonrechter de vordering van de vrouw af te wijzen. Hij betwist dat er spanningen tussen partijen zijn. Partijen kunnen samen in de woning blijven wonen totdat er over het huurrecht is beslist. Verder betwist hij dat de vrouw het grootste deel van de zorg voor [minderjarige] heeft. Volgens hem is hij de hoofdopvoeder van [minderjarige] . Tot slot voert hij aan dat hij zelf ook een groot belang bij toekenning van het huurrecht heeft omdat hij, in tegenstelling tot de vrouw, nergens anders terecht kan.

4.De beoordeling

4.1.
De vrouw vraagt in deze procedure om voorlopige maatregelen. Om dergelijke maatregelen te kunnen treffen moet sprake zijn van een spoedeisend belang. De kantonrechter is van oordeel dat daarvan sprake is. Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het werkelijk nergens over eens zijn. Daardoor is het voldoende aannemelijk dat er behoorlijke spanningen tussen partijen zijn. Het is niet in het belang van [minderjarige] om met beide ouders in een dergelijke spanningsvolle situatie te zitten.
4.2.
Verder moet de rechter in kort geding beoordelen of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorlopige voorziening is verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen.
4.3.
In een eventuele bodemprocedure (tot bepaling dat één van partijen vanaf enig moment de huur niet langer zal voortzetten), zal de rechter artikel 7:267 lid 7 naar analogie toepassen. In dit artikel is bepaald dat de vordering slechts wordt toegewezen als dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is. In het algemeen wordt aangenomen dat het einde van de relatie tussen de huurders meebrengt dat naar billijkheid geboden is dat zij de huur niet langer samen voortzetten. Daarbij komt het vervolgens aan op afweging van ieders belang bij voortzetting van de huur. Omdat er een minderjarig kind in de woning woont, moet bij het nemen van een maatregel over de woonsituatie van partijen ook zijn belang een eerste overweging vormen (artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind).
4.4.
Als wordt gekeken naar de belangen van partijen zelf dan is niet gebleken dat één van hen de huur van de woning niet alleen zou kunnen dragen. Beiden werken als zelfstandige (de vrouw als rij-instructeur en de man als kleermaker) en zeggen de huur te kunnen betalen. Verder heeft de vrouw de mogelijkheid om, in ieder geval tijdelijk, bij haar moeder in Leidschendam te kunnen verblijven. Zij heeft daar immers zowel in 2022 als in 2023 periodes van meerdere maanden achter elkaar verbleven. Dat zij een conflict heeft met haar zus, die ook bij haar moeder woont, is niet leuk maar ook niet onoverkomelijk. De man heeft daarentegen onbestreden aangevoerd dat hij geen familie of vrienden heeft bij wie hij kan verblijven. Deze belangenafweging zou pleiten voor afwijzing van de vordering van de vrouw.
4.5.
Het belang van [minderjarige] weegt echter zwaarder. De familierechter heeft nog geen beslissing genomen over zijn hoofdverblijfplaats en/of over een zorgregeling, zodat op dit moment – mede gelet op de discussie tussen partijen over wie op dit moment het grootste deel van de zorg heeft – nog niet kan worden vastgesteld bij wie van partijen in de toekomst het zwaartepunt van de zorg voor [minderjarige] zal liggen. Het ligt voor de hand dat de kantonrechter die in de bodemprocedure moet beslissen over de voortzetting van het huurrecht, eerst de beslissing van de familierechter over het hoofdverblijf van en de zorg voor [minderjarige] zal willen afwachten. Voorkomen moet worden dat de beslissing in dit kort geding leidt tot onrust en onduidelijkheid voor [minderjarige] , of tot een situatie die weer gewijzigd moet worden als de familierechter een beslissing heeft genomen.
4.6.
In ieder geval is duidelijk dat [minderjarige] , als alle kinderen, baat heeft bij structuur, een eigen plek en volwaardig contact met beide ouders. Beide partijen vinden het terecht belangrijk dat [minderjarige] in zijn vertrouwde woning blijft en naar zijn vertrouwde school blijft gaan. Als één van de ouders nu de woning moet verlaten zal er voor die ouder niet direct een woning beschikbaar zijn waar [minderjarige] zijn eigen plek kan hebben. Gelet op de huidige woningmarkt is het niet de verwachting dat één van partijen snel over een woonruimte kan beschikken waar [minderjarige] ook kan verblijven. Als de vrouw de woning moet verlaten en (weer) tijdelijk bij haar moeder gaat verblijven, kan [minderjarige] buiten vakanties en weekenden geen tijd met haar doorbrengen omdat deze woning te ver van zijn school is. Als de man de woning moet verlaten, heeft hij mogelijk helemaal geen woning waar [minderjarige] kan verblijven. Volledige toewijzing of afwijzing van de vordering brengt dus het risico met zich mee dat [minderjarige] geen goed contact met één van de ouders kan hebben. De woning is een vertrouwde plek voor hem en de kantonrechter is van oordeel dat het in zijn belang is dat hij bij beide ouders een stabiele basis heeft. Dit is voorlopig mogelijk door partijen om en om in de woning te laten verblijven. De kantonrechter heeft deze optie bij de mondelinge behandeling aan partijen voorgehouden, maar zij hebben daarover geen afspraken kunnen maken. Dat vindt de kantonrechter geen reden om anders te beslissen, ook al vergt een dergelijke ‘birdnest’regeling de nodige inzet van beide ouders. Die inzet kan echter van hen als ouders van [minderjarige] worden verwacht. De kantonrechter zal als voorlopige ordemaatregel dus niet het voortdurende gebruik aan de vrouw toekennen, zoals de vrouw heeft gevorderd, maar het mindere: namelijk dat zij de woning (met uitsluiting van de man) om de week mag gebruiken.
4.7.
Bij deze regeling past geen veroordeling tot ontruiming en ook geen bevel tot uitschrijving uit de basisadministratie (als voor dit laatste al een grondslag zou bestaan), zodat deze vorderingen worden afgewezen.
4.8.
Omdat partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad, zal de kantonrechter bepalen dat ieder de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter, voorlopig oordelend in kort geding:
5.1.
bepaalt dat de vrouw voorlopig, totdat er in een bodemprocedure definitief is beslist over de voortzetting van het huurrecht door één van partijen, de woning met uitsluiting van de man mag gebruiken:
- om de week vanaf maandagochtend 10.00 uur tot de volgende maandagochtend 10.00 uur;
- in de oneven weken;
- met ingang van maandag 20 november 2023;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. I.D. Bellaart en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2023.