In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Malinese nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 oktober 2023, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. S.R. Kwee.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de weigering om mee te werken aan de uitzettingsprocedure. Eiser betwist deze gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de maatregel noodzakelijk is. Eiser heeft ook aangevoerd dat een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank is van mening dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet mogelijk was.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.