ECLI:NL:RBDHA:2023:16472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.33088
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Malinese nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 oktober 2023, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. K. Bruin. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. S.R. Kwee.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en de weigering om mee te werken aan de uitzettingsprocedure. Eiser betwist deze gronden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de maatregel noodzakelijk is. Eiser heeft ook aangevoerd dat een lichter middel had moeten worden toegepast, maar de rechtbank is van mening dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet mogelijk was.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33088

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Kebe. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Malinese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] is in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] is vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat hij wel heeft gezegd dat hij niet wilde meewerken, maar dat dit slechts een uiting was van zijn emoties en dat hij bang was om terug te keren naar zijn land van herkomst. De rechtbank vat dit betoog van eiser op als een betwisting van de zware gronden 3d en 3i. In de maatregel heeft verweerder erop gewezen dat eiser bij diverse gelegenheden heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Mali. Verder heeft eiser verklaard dat hij geen medewerking zal verlenen aan het verkrijgen van vervangende reisdocumenten. Dat eiser daarmee uiting gaf aan zijn emoties, laat onverlet dat uit de toelichting blijkt dat de zware gronden 3d en 3i feitelijk juist zijn. Het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken is daarmee gegeven. Verweerder heeft deze gronden dan ook terecht ten grondslag gelegd aan de maatregel van bewaring. Tezamen met de (niet betwiste) zware gronden 3a en 3c kunnen zij de maatregel van bewaring dragen.
4. Ook voert eiser aan dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan, omdat eiser nooit eerder een meldplicht heeft gemist en het voor hem heel zwaar is in het detentiecentrum. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiser een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast. Voor zover verweerder in het verleden met een lichter middel heeft volstaan, heeft dit niet geleid tot het vrijwillige vertrek van eiser. Voorts heeft verweerder ook hier terecht gewezen op de weigering van eiser om aan zijn vertrek mee te werken. Dit betekent dat verweerder in feite geen andere mogelijkheid resteert dan eiser via een gedwongen uitzetting te verwijderen. De maatregel die aan eiser is opgelegd, is in dat verband geschikt en noodzakelijk. Dat eiser de bewaring zwaar vindt, wil de rechtbank uiteraard van hem aannemen. Die situatie is echter inherent aan de vrijheidsbeneming waaraan eiser is onderworpen. Gelet op het onttrekkingsrisico en de weigering van eiser om zijn vertrek op een andere, minder ingrijpende wijze te realiseren, betekent dit op zichzelf echter nog niet dat eiser door de maatregel onevenredig is benadeeld.
5. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb (Vreemdelingenbesluit 2000).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.