In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan de eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 oktober 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 oktober 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn toegelicht en feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel rechtvaardigt. De eiser heeft betoogd dat de verweerder niet voortvarend heeft gehandeld door eerst een Dublinclaim naar Duitsland te verzenden, terwijl Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert echter dat de verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om het vertrek van de eiser te realiseren en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.