ECLI:NL:RBDHA:2023:16467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.33169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en beoordeling van voortvarendheid van verweerder in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan de eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 oktober 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 oktober 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn toegelicht en feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, wat de maatregel rechtvaardigt. De eiser heeft betoogd dat de verweerder niet voortvarend heeft gehandeld door eerst een Dublinclaim naar Duitsland te verzenden, terwijl Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank concludeert echter dat de verweerder voldoende inspanningen heeft verricht om het vertrek van de eiser te realiseren en dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33169

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Baddouri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] is vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
En als lichte gronden [3] is vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze voldoende zijn toegelicht en feitelijk juist zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, omdat hieruit een significant risico op onttrekking aan het toezicht voortvloeit.
4. Eiser voert aan dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld door eerst een Dublinclaim te verzenden aan Duitsland, terwijl verweerder wist, althans had moeten weten, dat Zwitserland voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser verantwoordelijk is. Eiser moet daardoor, zo begrijpt de rechtbank deze stelling van eiser, nodeloos lang in vreemdelingenbewaring doorbrengen.
5. Voorts stelt eiser dat verweerder ter zitting een beroep heeft gedaan op (naar verweerder zelf stelt interne) stukken, die ten onrechte geen deel uitmaken van het procesdossier. Uit deze stukken volgt waarom de keuze is gemaakt om de Dublinclaim allereerst aan Duitsland te verzenden. Verweerder heeft derhalve een onvolledig procesdossier overgelegd. De bewaring is daarom onrechtmatig. Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank verweerder op te dragen deze stukken aan het dossier toe te voegen.
6. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Eiser is op 11 oktober 2023 in bewaring gesteld. Op 16 en 17 oktober 2023 zijn met eiser vertrekgesprekken gevoerd. Daarbij zijn vragen gesteld over waar hij in Europa heeft verbleven. Gelet op de registratie in Eurodac, in samenhang met wat eiser tijdens de vertrekgesprekken heeft verklaard, is bij verweerder het vermoeden gerezen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Op 18 oktober 2023 heeft verweerder daarom een terugnameverzoek aan Duitsland verzonden. Op 20 oktober 2023 hebben de Duitse autoriteiten het verzoek afgewezen omdat niet Duitsland maar Zwitserland verantwoordelijk is. Vervolgens is nog op diezelfde dag een terugnameverzoek aan Zwitserland verzonden. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder zich sinds de oplegging van de maatregel voortdurend op het vertrek van eiser heeft gericht en daartoe ook voldoende concrete inspanningen heeft verricht. Er is reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend te werk is gegaan. De (interne) stukken van verweerder doen daar, ongeacht de inhoud van die stukken, niet aan af. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat verweerder een onvolledig procesdossier heeft overgelegd. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding het onderzoek te heropenen en verweerder op te dragen de desbetreffende stukken alsnog te verstrekken. Dit verzoek wordt afgewezen.
6. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb (Vreemdelingenbesluit 2000).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.