In deze zaak heeft eiseres, van Syrische nationaliteit, op 15 december 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, waarop eiseres op 22 juni 2023 de staatssecretaris in gebreke heeft gesteld. Vervolgens heeft zij op 7 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De staatssecretaris had binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat de termijn is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.