ECLI:NL:RBDHA:2023:16442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
NL23.30068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag mvv nareis uit Gaza met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis vanuit Gaza. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. K. Ross, hebben beroep ingesteld omdat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft op 5 oktober 2023 een verweerschrift ontvangen van verweerder, waarop eisers op 18 oktober 2023 hebben gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 18 oktober 2023 het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen, maar verweerder heeft hier geen toestemming voor gegeven. De zitting vond plaats op 31 oktober 2023, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is en heeft verweerder een nadere beslistermijn van zestien weken opgelegd, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de ingebrekestelling. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 1 december 2023 een besluit moet nemen. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.046,25. De rechtbank heeft benadrukt dat de omstandigheden in Gaza niet relevant zijn voor de vraag of de beslistermijn is overschreden en dat verweerder zorgvuldig moet omgaan met verzoeken om toestemming voor een zitting.

De uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.30068
V-nummers: [V-nummer 1] [V-nummer 2] [V-nummer 3] [V-nummer 4] [V-nummer 5] en [V-nummer 6]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1][eiser 2][eiser 3][eiser 4][eiser 5]en
[eiser 6], eisers
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J. Versteeg).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvraag.
Verweerder heeft op 5 oktober 2023 een verweerschrift ingediend. Eisers hebben op 18 oktober 2023 daarop gereageerd.
Op 18 oktober 2023 heeft de rechtbank het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen. Verweerder heeft hier geen toestemming voor gegeven.
Verweerder heeft op 27 oktober 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend. Eisers hebben op 30 oktober 2023 daarop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens behandeld op de zitting van 31 oktober 2023. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.
2. Partijen zijn het erover eens dat het beroep gegrond is. De rechtbank gaat daarvan uit. De rechtbank sluit zich verder aan bij verweerders vaststelling in het verweerschrift van 5 oktober 2023 van de verschuldigde bestuurlijke dwangsom op het maximale bedrag van € 1.442.
3. Voordat de rechtbank een oordeel velt over de nadere beslistermijn en de rechterlijke dwangsom, wil zij eerst iets opmerken over de wijze waarop verweerder om is gegaan met dit beroep niet tijdig. De rechtbank stelt voorop dat partijen – en dus ook verweerder – recht hebben op een behandeling op zitting, tenzij een zaak op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] wordt afgedaan. In deze zaak heeft de rechtbank– zoals in 471 eerdere beroepen niet tijdig dit jaar – op grond van artikel 8:57 van de Awb het voornemen geuit om zonder zitting uitspraak te doen. Zowel eisers als verweerder zijn het immers eens dat het beroep gegrond is en verweerder krijgt in dergelijke zaken doorgaans een standaard nadere beslistermijn opgelegd, afhankelijk van wat er volgens verweerder nog moet gebeuren voor het kunnen beslissen op een aanvraag. Anders dan in de 471 andere beroepen niet tijdig heeft verweerder geweigerd toestemming te geven om het beroep zonder zitting af te doen. Verweerder stelt in zijn tweede verweerschrift en op de zitting dat dit te maken heeft met de huidige kritieke situatie in Gaza, waardoor het voor eisers zeer lastig is om Gaza uit te reizen voor het verrichten van eventueel nader onderzoek of het ophalen van de machtiging tot voorlopig verblijf. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder de vraag opgeworpen of eisers gelet hierop wel belang hebben bij een spoedige uitspraak van de rechtbank.
4. Hoewel verweerder recht heeft op een behandeling op zitting, vindt de rechtbank dit een opmerkelijke reden om geen toestemming te geven om het beroep zonder zitting af te doen. De omstandigheden die verweerder noemt zijn namelijk onzekere toekomstige gebeurtenissen waarop niet vooruit kan worden gelopen. Bovendien zijn dit omstandigheden die – zoals de gemachtigde van eisers terecht heeft opgemerkt – ook spelen bij vreemdelingen uit andere landen, zoals Eritrea en Syrië, en in die zaken verleent verweerder wel toestemming om zonder zitting uitspraak te doen. Deze omstandigheden zijn daarnaast niet relevant voor de vraag of de beslistermijn is overschreden en welke beslistermijn er moet worden opgelegd. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder geen toestemming geeft om tijd te winnen, omdat het een zaak betreft die ziet op vreemdelingen uit Palestina, al begrijpt de rechtbank niet waarom. Verweerder had er immers ook voor kunnen kiezen om zo snel mogelijk op deze aanvraag te beslissen en – als dat leidt tot inwilliging – zich ervoor in te zetten eisers zo spoedig mogelijk uit Gaza te krijgen. Daar komt bij dat het weigeren van toestemming op geen enkele manier invloed heeft op de nadere beslistermijn die de rechtbank oplegt. Dit weet verweerder ook. Hij heeft namelijk op de zitting aangegeven dat hij bekend is met het feit dat deze rechtbank en zittingsplaats de nadere beslistermijn oplegt vanaf datum van de ontvangst van de ingebrekestelling en dat de lijn van de Afdeling [2] is dat de nadere beslistermijn wordt opgelegd vanaf datum van het uitbrengen van een verweerschrift. Onder deze omstandigheden was het houden van een zitting daarom absoluut niet nodig. De vragen die verweerder had willen opwerpen had hij ook in het verweerschrift kunnen vermelden. Eisers hadden daar dan schriftelijk op kunnen reageren. De rechtbank verzoekt verweerder daarom in de toekomst om zorgvuldig na te denken over het weigeren van toestemming om een beroepszaak zoals deze zonder nadere zitting af te doen.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verzocht om een beslistermijn van twintig weken. Hij is voornemens om eisers een herstelverzuim te bieden om ontbrekende informatie op te sturen. Afhankelijk van de reactie op het herstelverzuim, zal worden bepaald of nader onderzoek in de vorm van een gehoor en/of DNA-onderzoek noodzakelijk is voor het nemen van een besluit.
6. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder extra tijd krijgt voor het nemen van een besluit op de aanvraag. Hoewel verweerder eisers eerder een herstelverzuim termijn kon bieden, vergt een (mogelijk) gehoor en/of DNA-onderzoek tijd. De rechtbank acht in dit geval, waarin de aanvraag dateert van 31 januari 2023 en sprake is van een zeer slechte veiligheidssituatie in Gaza, zestien weken redelijk. Anders dan in voorgaande uitspraken in vergelijkbare zaken zal de rechtbank de nadere beslistermijn berekenen vanaf datum ontvangst van de ingebrekestelling, in dit geval dus vanaf 11 augustus 2023. Verweerder wist op dat moment namelijk al dat hij te laat was met het beslissen op de aanvraag, terwijl verweerder ook bekend is met de nadere beslistermijnen die rechtbanken opleggen in dergelijke zaken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 1 december 2023 alsnog een besluit moet nemen. Met deze termijn wordt zowel recht gedaan aan het belang van verweerder om een zorgvuldige beslissing te nemen, als aan het belang van eisers om op korte termijn een beslissing te krijgen op hun aanvraag. De rechtbank verzoekt verweerder om de aanvraag van eisers voortvarend op te pakken, gelet op de gevaarlijke situatie waarin zij zich bevinden.
7. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,- is verschuldigd voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank kiest voor een hogere dwangsom dan gebruikelijk, omdat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij niet eerder een herstelverzuim termijn en/of een DNA-onderzoek of een gehoor heeft aangeboden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.046,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of verweerder een dwangsom heeft verbeurd.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op uiterlijk op
1 december 2023een besluit op de aanvraag te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.046,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.