ECLI:NL:RBDHA:2023:16407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
23/2064 en 23/2128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van voorzieningen uit het Sociaal Beleidskader en afwijzing aanvraag externe herplaatsingskandidaat

Op 1 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken 23/2064 en 23/2128, waarin eiser, een burgerambtenaar bij Defensie, zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van voorzieningen uit het Sociaal Beleidskader (SBK) 2004 aanvoert. Eiser was sinds 1992 werkzaam als bedrijfsarts en had in het verleden de status van herplaatsingskandidaat. Echter, door een plaatsingsbesluit van 14 maart 2019 is deze status komen te vervallen. Eiser verzocht om verlenging van zijn aanspraak op voorzieningen uit het SBK tot 22 februari 2024, omdat hij herstellende was van een hartoperatie en ondersteuning nodig had bij het zelfstandig ondernemerschap. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft besloten om de aanvraag tot verlenging af te wijzen, aangezien eiser door het plaatsingsbesluit niet langer als herplaatsingskandidaat kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan die hem in de veronderstelling hebben gebracht dat hij nog steeds aanspraak kon maken op de voorzieningen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde voorzieningen en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/2064 en 23/2128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Nummerdor-Buijs),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. J.C.A. Aarts en mr. C.E. Lamberti).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlenging van de aanspraak op voorzieningen uit het Sociaal Beleidskader (SBK) 2004. Ook beoordeelt de rechtbank het rechtstreekse beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om te worden aangemerkt als externe herplaatsingskandidaat.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag tot verlenging met het besluit van 12 juli 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 2 februari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. In hetzelfde besluit is eisers aanvraag om aangemerkt te worden als herplaatsingskandidaat afgewezen. De rechtbank heeft ingestemd met rechtstreeks beroep tegen dit laatste besluit.
1.2
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. D. Coppens in plaats van de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan deze zaken over?
2. Eiser is vanaf 1992 bij defensie aan het werk als burgerambtenaar in de functie van bedrijfsarts, vanaf 1996 schaal 13. Omdat er een reorganisatie plaatsvond bij defensie is eiser bij besluit van 5 december 2011 aangewezen als herplaatsingskandidaat. Bij besluit van 27 december 2011 is eiser geplaatst op de functie arts bedrijfsgeneeskunde (schaal 12). Eiser kon deze functie vervullen met behoud van zijn salarisschaal 13, een mogelijkheid die wordt geboden in het SBK dat van toepassing is op herplaatsingskandidaten. Deze situatie wordt neergeschut functioneren genoemd en kan in principe uiterlijk drie jaar duren. In het geval van eiser is deze termijn echter meerdere malen verlengd. In de tussentijd veranderde de functie van eiser nog wel in senior bedrijfsarts maar ook daar gold de situatie van neergeschut functioneren. Op 8 maart 2018 is bij aanvullend besluit besloten om eisers aanspraak op het SBK te verlengen tot en met 22 februari 2023. Bij besluit van 14 maart 2019 is eiser geplaatst op de functie van senior bedrijfsarts (schaal 12). In het functietoewijzingsbesluit is eiser een persoonlijke schaal 13 toegekend. Eiser heeft op enig moment het verzoek gedaan om zijn aanspraak op het SBK te verlengen tot en met 22 februari 2024. Daarbij was voor eiser van belang dat hij gebruik wilde maken van de mogelijkheden die het SBK biedt om ondersteuning te bieden bij het zelfstandig ondernemerschap. Omdat eiser een hartoperatie heeft ondergaan zou de termijn tot februari 2023 te kort zijn om als zelfstandig bedrijfsarts aan de slag te gaan.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft in de nota van 12 juli 2022 besloten dat verlenging van de aanspraaktermijn van het SBK niet mogelijk is. Daarbij is van belang dat eiser bij besluit van 14 maart 2019 een plaatsingsbesluit binnen de reorganisatie heeft ontvangen en daarmee niet langer aanspraak kan maken op de voorzieningen van het SBK. Eiser kan tot 22 februari 2023 gebruik maken het SBK door zelf ontslag te nemen. Verweerder benadrukt wel dat zij graag zouden willen dat eiser in dienst blijft.
In het bestreden besluit blijft verweerder bij zijn standpunt. De aanname van eiser dat hij ook na het plaatsingsbesluit van 14 maart 2019 nog altijd neergeschut functioneerde klopt niet. Het betreft geen tijdelijke plaatsing maar een voor onbepaalde tijd. Bovendien wordt in het plaatsingsbesluit, in tegenstelling tot alle eerdere besluiten, niet gezegd dat sprake is van neergeschut functioneren. Eiser heeft geen rechtsmiddel tegen het plaatsingsbesluit ingesteld zodat het formele rechtskracht heeft.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. De voorwaarde uit het besluit van 2 november 2017, dat de aan eiser toegekende voorzieningen uit het SBK van kracht blijven tot aan het moment dat de hoofddirecteur personeel een besluit heeft genomen over de harmonisering van de salariëring van de burgerbedrijfsartsen, is komen te vervallen met het besluit van 8 maart 2018. Toen is er een concrete einddatum genoemd tot wanneer de voorzieningen zouden gelden, 22 februari 2023.
Het verzoek van eiser om, als de aanspraaktermijn niet verlengd kan worden, aangemerkt te worden als externe herplaatsingskandidaat, heeft verweerder in het bestreden besluit afgewezen. Eiser is immers sinds zijn plaatsing geen herplaatsingskandidaat meer. Verweerder wil eiser niet kwijt en heeft daarom geen belang om eiser te faciliteren om met gebruikmaking van de voorzieningen uit het SBK uit dienst te treden.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is van mening dat hij nog altijd neergeschut functioneert. Hij
betwist dat het plaatsingsbesluit van 14 maart 2019 een andere grondslag heeft dan de daaraan voorafgaande plaatsingsbesluiten dan wel verlengingen. Ook de afdeling bijzondere rechtspositie (REPOS) waar eiser advies ingewonnen heeft is van mening dat nog steeds sprake is van neergeschut functioneren, alleen dan niet meer tijdelijk.
Subsidiair voert eiser aan dat bij hem het vertrouwen is gewekt dat hij nog steeds herplaatsingskandidaat is. Verweerder heeft eiser bij het plaatsingsbesluit van 14 maart 2019 niet geïnformeerd over het beëindigen van de periode van (ruim acht jaar) neergeschut functioneren. Daarnaast heeft het dienstencentrum human resources (DCHR) op 18 augustus 2022 expliciet aan eiser laten weten dat hij neergeschut functioneert en dat hij, als hij niet definitief voor de schaal 12 functie gaat, per 22 februari 2023 wordt aangemerkt als externe herplaatser.
Meer subsidiair doet eiser een beroep op de toezegging in het besluit van 8 maart 2018 dat de aanspraak op de SBK voorzieningen wordt verlengd tot en met 22 februari 2023. Uit niets blijkt dat deze toezegging is gekoppeld aan het zelf nemen van ontslag. Eiser had gelet op het bovenstaande in ieder geval per 22 februari 2023 overgedragen moeten worden naar het externe herplaatsingstraject. Eiser vraagt als eerste om deze overdracht een jaar later te doen aangezien hij nog herstellende is van een hartoperatie. Verlenging is in het verleden ook mogelijk gebleken en eiser zou op die manier nog een jaar wat kunnen betekenen voor defensie. De afwijzing is niet evenredig en onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herplaatsingskandidaat
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of er met het plaatsingsbesluit van 14 maart 2019 een einde is gekomen aan de aanwijzing van eiser als herplaatsingskandidaat. Indien dat het geval is bestaat er ook geen recht op verlenging van de termijn waarbij eiser aanspraak kan maken op de voorzieningen uit het SBK.
De rechtbank stelt vast dat bij de verschillende plaatsingen op de functie van arts bedrijfsgeneeskunde telkens duidelijk is aangegeven dat het om neergeschut functioneren ging. Toen de functie van eiser bij besluit van 2 november 2017 wijzigde in senior bedrijfsarts werd er geen opmerking meer gewijd aan het neergeschut functioneren. Ook werd er geen salarisschaal meer genoemd. Daarnaast was voor de aanspraak op de voorzieningen uit het SBK aangegeven dat deze van kracht blijven tot aan het moment dat de hoofddirecteur personeelszaken een besluit zou nemen over de harmonisering van de salariëring van de burger bedrijfsarts. Dat was voor eiser reden om in bezwaar te gaan tegen dat plaatsingsbesluit. Bij aanvullend besluit van 8 maart 2018 heeft verweerder toen gekozen voor de einddatum van 22 februari 2023 voor de aanspraak op de voorzieningen uit het SBK. Daarbij werd het neergeschut functioneren impliciet ook verlengd tot die datum. Bij besluit van 5 september 2018 is de functieduur van eiser verlengd tot de verwachte einddatum van 22 februari 2023. Ook toen is naar het oordeel van de rechtbank impliciet het neergeschut functioneren verlengd.
De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat eiser door het plaatsingsbesluit van 14 maart 2019 geen herplaatsingskandidaat meer is. Bovenaan dit besluit staat immers bij betreft: plaatsing in nieuwe organisatie (code 1 en 2) MIL/BGR. Ook uit de inhoud van het besluit blijkt dat het gaat om een plaatsing bij een reorganisatie. Dat dit voor eiser niet duidelijk was doet daar niet aan af. Door de eerdere afspraak van 8 maart 2018 liep het aanbod op de SBK voorzieningen nog wel door tot 22 februari 2023. Het stond eiser vrij daar tot die tijd gebruik van te maken. Maar het verzoek van eiser om die termijn met een jaar te verlengen kan niet worden toegewezen aangezien hij op het moment van dat verzoek al geen herplaatsingskandidaat meer was.
Overigens heeft eiser ter zitting toegelicht dat hij met de voorzieningen uit het SBK meer mogelijkheden zou hebben om als zelfstandige bedrijfsarts te gaan werken, wellicht met mogelijkheden tot inlening door defensie. Daarnaast zou eiser een terugkeermogelijkheid bij defensie houden. De rechtbank merkt op dat het SBK niet bedoeld is om dergelijke garanties voor eiser te faciliteren.
Vertrouwensbeginsel
6. Volgens vaste rechtspraak [1] is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.
De rechtbank begrijpt dat bij eiser verwarring is ontstaan over het al dan niet neergeschut functioneren dan wel het zijn van een herplaatsingskandidaat. Dat is begrijpelijk gelet op de lange duur van die situatie en het geboden maatwerk dan wel toezeggingen op het gebied van het SBK. Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank echter van oordeel dat met de plaatsing van 14 maart 2019 een einde is gekomen aan eisers aanwijzing als herplaatsingskandidaat.
Van een toezegging van verweerder waaruit eiser mocht afleiden dat hij na dat plaatsingsbesluit nog steeds herplaatsingskandidaat is, is de rechtbank niet gebleken. De directeur van het CEAG zegt in zijn mail van 17 januari 2019 toe dat iedereen zijn huidige functie/plaatsing weer toegewezen krijgt. Dat eiser in maart 2019 daadwerkelijk in de nieuwe organisatie geplaatst wordt is niet in strijd met deze mededeling. Immers werd eiser geplaatst op de functie die hij eerder ook al tijdelijk vervulde.
Ook de mail van het DCHR van 18 augustus 2022 kan niet gelden als een dergelijke toezegging. In de mail wordt uitleg gegeven over de situatie van eiser, te weten dat hij door de toezegging uit 2018 nog tot 22 februari 2023 aanspraak kan maken op voorzieningen uit het SBK. Daarbij wordt echter wel uitgelegd dat indien eiser die aanspraak daadwerkelijk wil maken, hij ontslag zal moeten nemen van zijn huidige functie. De rechtbank begrijpt dat eiser mogelijk in de veronderstelling verkeerde dat de oude situatie nog steeds voortduurde maar dat is niet te wijten aan handelen dan wel toezeggingen van verweerder.
Aanwijzen als externe herplaatsingskandidaat
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder ook op goede gronden besloten om eiser niet als externe herplaatsingskandidaat aan te wijzen.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent kortgezegd dat eiser geen aanspraak meer kan maken op voorzieningen uit het SBK. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Centrale Raad van beroep 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.