ECLI:NL:RBDHA:2023:16395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
NL23.32730
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die van onbekende nationaliteit is en in Nederland verblijft. Eiser had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 16 oktober 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring inmiddels was opgeheven. Eiser voerde aan dat de gronden voor de maatregel van bewaring onvoldoende waren, onder andere omdat hij nooit een alias heeft opgegeven en met een visum het Schengengebied is binnengekomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen. Eiser stelde ook dat zijn recht op gezinsleven met zijn partner niet was gerespecteerd, maar de rechtbank oordeelde dat er geen feitelijke samenwoning was en dat de staatssecretaris geen verplichting had om de hereniging te faciliteren. Daarnaast voerde eiser aan dat hij gezondheidsproblemen had op de avond voor de overdracht, maar de rechtbank concludeerde dat er een 'Fit to travel'-verklaring was afgegeven, die aangaf dat hij in staat was om te reizen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32730
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 20 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van onbekende nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1965.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren, omdat hij nooit een alias heeft opgegeven. Eiser heeft er geen invloed op, dat derden zijn voornaam [voornaam] foutief hebben gespeld als [naam] . Verder is hij met een visum het Schengengebied ingereisd. Volgens eiser betekent dit dat de gronden 3a en 3e ten onrechte aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank stelt ambtshalve nog vast dat uit de stukken blijkt dat eiser ten tijde van de staandehouding in het bezit was van € 1650 en de staatssecretaris daarop bij grond 4d niet nader heeft gemotiveerd waarom dat bedrag niet kan worden aangemerkt als voldoende middelen van bestaan in de hierbedoelde zin.
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de rechtbank van oordeel is dat de staatssecretaris de grond onder 3a wel aan de maatregel ten grondslag mocht leggen nu eiser met een visum, bestemd voor tijdelijk verblijf Nederland is ingereisd, waar hij vervolgens een aanvraag om permanent verblijf in de vorm van een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Hieruit mocht de staatssecretaris afleiden dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Ook de gronden 3k, 3m, 4a en 4c heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Daarmee waren er voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank zal daarom de gronden 3e en 4d verder buiten bespreking laten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de beroepsprocedure NL23.16996 tegen de beslissing van 5 juni 2023 niet is ingetrokken maar door op een nog nader te bepalen datum wordt behandeld. De dubbele procedure NL23.16997 is wel ingetrokken met de aantekening dat de rechtbank de aangevoerde gronden in procedure NL23.16996 meeneemt.
7. De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 5 juni 2023 is vermeld dat het instellen van beroep tegen dit besluit de rechtsgevolgen ervan niet opschort. Nu deze stelling van eiser niet nader is gemotiveerd, niet is gebleken van een toegewezen verzoek om voorlopige voorziening in die procedure en ook niet duidelijk is gemaakt waartoe dit naar de mening van eiser zou moeten leiden, laat de rechtbank deze grond verder buiten bespreking. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij recht heeft op eerbiediging van zijn gezinsleven met zijn partner, waarmee hij stelt gehuwd te zijn. Zij verblijft thans bij het COA in [plaats 1] . De partner heeft eiser op 19 oktober 2023 nog bezocht in het Detentiecentrum [plaats 2] . Eiser heeft voorafgaande aan de oplegging van de maatregel verklaard dat zijn vrouw hier is om voor hem te zorgen. Het is zijn doel om zijn gezin te herenigen. Eiser heeft om extra tijd gevraagd om meer bij zijn vrouw te zijn. Het recht op gezinsleven met zijn partner is niet bij het opleggen van de maatregel betrokken noch heeft de regievoerder enige stap gezet om eiser en zijn echtgenote te herenigen of te bezien of de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser aan Nederland kon worden getrokken. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen effectief gezinsleven bestaat en tegen de maatregel geen onevenredige bezwaren bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser zich ten tijde van zijn staandehouding bevond in het AZC te [plaats 3] terwijl volgens zijn verklaring zijn gestelde echtgenote een maand in Nederland was en in een opvangplek in een hotel in de buurt van Amsterdam verbleef, zodat er ten tijde van het opleggen van de maatregel geen sprake was van feitelijke samenwoning. Voorts is het gestelde huwelijk en gezinsleven niet nader onderbouwd, zodat de staatssecretaris hiermee geen rekening hoefde te houden. Dat er geen pogingen in het werk zijn gesteld om eiser met zijn gestelde echtgenote te herenigen, dan wel om de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser in Nederland te laten plaatsvinden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot onrechtmatigheid van de maatregel leiden, nu er voor de staatssecretaris in het kader van de oplegging en tenuitvoerlegging van een maatregel van vreemdelingenbewaring niet een dergelijke verplichting bestaat. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij op de avond voorafgaande aan de overdracht gezondheidsproblemen kreeg en een ambulance voor hem is uitgerukt. Nadat door de ambulanceverpleegkundigen is aangegeven dat eiser naar de eerste hulp moest worden vervoerd is daar vervolgens vanaf gezien en is hem medicatie gegeven. Er heeft geen fit2travel-keuring plaatsgevonden. De opstelling van de arts (zonder daaraan ten grondslag liggende keuring) was dat eiser in staat was om te reizen. Het ambulancepersoneel is onder druk gezet om eiser niet mee te nemen en eiser zelf is onder druk gezet om gevankelijk mee te gaan onder dreiging van het gebruik van pepperspray. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat op 19 oktober 2023 rond 15:30 uur een keuring heeft plaatsgevonden en dat er voor de ambulanceverpleegkundigen geen aanleiding hebben gezien om eiser mee te nemen
11. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier een zogenoemde “Fit to travel”- verklaring is opgenomen, gedateerd op 19 oktober 2023. Hierin is vermeld dat eiser in staat is om te reizen, echter niet per vliegtuig, maar wel over land, waarbij hij de beschikking moet hebben over zijn medicatie. Hieruit leidt de rechtbank af dat er, anders dan eiser betoogt, voorafgaande aan de overdracht op 20 oktober 2023 wel is beoordeeld of hij medisch gezien in staat was om te reizen. De overige in de schriftelijke gronden van 22
oktober 2023 genoemde omstandigheden zijn niet nader onderbouwd door bijvoorbeeld verklaringen van de betreffende ambulanceverpleegkundigen, zodat dit niet kan leiden tot het door eiser gewenste gevolg. In de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank geen aanwijzingen om aan te nemen dat er in de door eiser beschreven situatie sprake is geweest van de uitoefening van enige druk op de ambulanceverpleegkundigen, dan wel het (dreigen met) de inzet van pepperspray, zodat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de maatregel hierdoor onrechtmatig zou zijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 oktober 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.