ECLI:NL:RBDHA:2023:16389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/2856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag traplift op grond van de Wmo 2015 in verband met strijdigheid met het Bouwbesluit 2012

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen met het argument dat de plaatsing van de traplift in strijd is met de bouwregels van het Bouwbesluit 2012. Eiseres, die in een portiekwoning op de derde etage woont en bekend is met verschillende lichamelijke klachten, had verzocht om de plaatsing van drie trapliften. Het college had in plaats daarvan een eenmalig persoonsgebonden budget (pgb) voor een verhuizing toegekend.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat de traplift van de eerste naar de derde etage niet voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelt vast dat de vrije breedte van de trap na plaatsing van de traplift niet voldoet aan de vereisten, wat betekent dat de woning van eiseres niet bruikbaar is voor het plaatsen van een traplift. Eiseres had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een eerder geplaatste traplift in een andere woning, maar de rechtbank oordeelt dat de omstandigheden in dat geval niet vergelijkbaar zijn.

De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag van eiseres om trapliften terecht heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.T. Meijhuis),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. E.H. Buizert).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
1.1.
Het college heeft de aanvraag met het besluit van 8 september 2021 afgewezen en in plaats daarvan een eenmalig persoonsgebonden budget (pgb) voor een verhuizing toegekend. Met het bestreden besluit van 12 april 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
2.1.
Eiseres woont in een portiekwoning op de derde etage. Eiseres is bekend met verschillende lichamelijke klachten. Als gevolg hiervan ervaart zijn onder meer beperkingen bij het traplopen. Zij heeft zich daarom op 14 september 2020 bij het college gemeld voor het plaatsen van trapliften in de woning. Het betreft drie trapliften voor de portiektrap, de eerste trap in huis en de tweede trap in huis. Naar aanleiding van het huisbezoek op 5 november 2020 is op 17 december 2020 via een voorlopige toetsing onderzocht of de plaatsing van de trapliften zal voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Na het ontvangen van de tekeningen heeft op 11 maart 2021 een definitieve toetsing plaatsgevonden. Geconcludeerd wordt dat de traplift van de begane grond naar de eerste etage voldoet aan de normen van het Bouwbesluit 2012, maar de traplift van de eerste naar de derde etage niet. Dit omdat de doorgang/vluchtroute op de derde etage met het plaatsen van de traplift wordt beperkt tot 46,5 cm, waar deze niet verder dan tot 50 cm mag worden beperkt.
2.2.
Op 23 juli 2021 heeft een tweede (telefonisch) huisbezoek plaatsgevonden. Daarbij is aan eiseres medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een verhuiskostenvergoeding. Eiseres heeft laten weten het hier niet mee eens te zijn. Vervolgens heeft het college het primaire besluit genomen.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd. Het college overweegt daartoe dat bij het plaatsen van een traplift moet worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. In het geval van de traplift van de eerste naar de derde etage geldt dat na plaatsing van de rail op de trap, de resterende vrije breedte van de trap 68 cm bedraagt in plaats van de in het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven 70 cm. Hiervoor is gelijkwaardigheid geclaimd zoals bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012. De resterende vrije breedte van de doorgang/vluchtroute op de verdieping ter plaatse van de parkeerstand van de stoellift, minus de breedte van de geparkeerde ingeklapte stoel, bedraagt 46,5 cm in plaats van de voorgeschreven 50 cm. Niet is gebleken dat een vluchtweg van 46,5 cm breed net zo veilig is als een vluchtweg van 50 cm breed. Hieruit volgt volgens het college dat de woonruimte van eiseres niet bruikbaar is voor het plaatsen van een traplift. Nu de woning van eiseres niet adequaat kan worden aangepast, is het college van oordeel dat terecht een pgb voor een verhuizing is toegekend. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, slaagt volgens het college niet. Eiseres wijst op de traplift die op het adres [adres] [nummer] in [plaats] is geplaatst, maar tijdens de plaatsing van deze traplift in 2010 was het Bouwbesluit 2003 nog van kracht. Onder het Bouwbesluit 2003 was het mogelijk om vrijstelling te verlenen, hetgeen nu niet meer mogelijk is. Verder werden in 2010 andere installaties geplaatst dan nu en is het niet meer mogelijk om de maatvoering van de geplaatste trapliften te meten, omdat de in bruikleen geplaatste trapliften na het overlijden van de bewoonster in 2018 zijn verwijderd. Tenslotte kan het zijn dat die traplift niet voldeed aan de toen geldende eisen van het Bouwbesluit 2003, aldus het college.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres betoogt dat zij wel in aanmerking dient te komen voor traplift. Zij wijst daarbij op het in bezwaar gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel. In beroep heeft zij dit nader onderbouwd door tevens te wijzen op een door de gemeente Voorburg geplaatste traplift in een woning met een nog smallere trap dan de trap van eiseres. Verder biedt het Bouwbesluit 2012 volgens eiseres ruimte voor plaatsing van de gevraagde traplift. Onduidelijk is waarom het verschil tussen 46,5 cm en 50 cm zo cruciaal is. Wat de vluchtroute betreft, vormt dit voor eiseres en haar partner geen probleem. Voor de hulpdiensten is dit evenmin een probleem. De ambulancedienst haalt patiënten op tot en met de eerste etage en de brandweer haalt patiënten middels een hoogwerker van hogere etages op. De breedte van de vluchtroute op de derde etage is voor de hulpdiensten dus niet relevant.
Wat oordeelt de rechtbank?
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat het plaatsen van de traplift van de eerste naar de derde etage in de woning van eiseres niet in overeenstemming is met het Bouwbesluit 2012. Niet in geschil is dat indien die traplift in de woning van eiseres wordt geplaatst niet wordt voldaan aan de voorschriften van tabel 2.111 en 2.39 van het Bouwbesluit 2012. Op grond van artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, de zogenoemde gelijkwaardigheidsbepaling, hoeft niet aan deze voorschriften te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de gestelde voorschriften. Onder verwijzing naar het rapport van de Werkgroep Gelijkwaardigheid heeft het college in zijn verweerschrift nader toegelicht dat bij het plaatsen van een traplift op een trap van een woning sprake is van gelijkwaardige oplossing als de vrije ruimte onder de trapleuning niet verder wordt beperkt dan tot 50 cm en boven de leuning niet verder wordt beperkt dan tot 60 cm. Niet in geschil is dat, na de beoogde plaatsing van de traplift, op de verdieping ter plaatse van de parkeerstand van de traplift een vrije ruimte van 46,5 cm breed overblijft. Dat deze breedte voor de hulpdiensten niet relevant is, heeft eiseres niet (met stukken) onderbouwd. Verder is de norm voor de breedte van vluchtroute bepaald met het oog op het in geval van brand kunnen bereiken van een veilige plaats door, in dit geval, eiseres en haar partner. De rechtbank concludeert daarom dat niet is gebleken dat met een vrije ruimte van 46,5 cm breed sprake is van een gelijkwaardige oplossing die een net zo veilige vluchtroute biedt als een vrije ruimte van 50 cm breed.
4.2.
Nu het plaatsen van een traplift in strijd is met de bouwregels van het Bouwbesluit 2012, met als gevolg dat de woonruimte van eiseres niet bruikbaar is, heeft het college terecht geoordeeld dat hiermee geen passende bijdrage wordt geleverd aan de zelfredzaamheid en participatie van eiseres.
4.3.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel leidt niet tot een ander oordeel. Wat betreft de bij de woning [adres] [nummer] in het verleden geplaatste traplift heeft het college in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom van een gelijk geval geen sprake is. De rechtbank verwijst naar die motivering. In het niet nader door eiseres onderbouwde betoog ziet de rechtbank geen grond om de motivering van het college in het bestreden besluit niet te volgen. Wat betreft de in de gemeente Voorburg geplaatste traplift is evenmin gebleken dat dit een rechtens gelijk geval betreft. Op de door eiseres overgelegde foto’s ontbreken maataanduidingen, zodat reeds daarom niet is vast te stellen of het inderdaad om een smallere trap gaat.
4.4.
De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag van eiseres om trapliften terecht heeft afgewezen. Dat eiseres liever blijft wonen in haar huidige woning maakt, hoe begrijpelijk die wens ook is, niet dat het college in dit geval niet kon vasthouden aan het verhuisprimaat en de gevraagde trapliften heeft kunnen afwijzen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.