ECLI:NL:RBDHA:2023:16361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30887
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse dienstplichtweigeraar door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2023, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn, had op 2 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 25 september 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, met de stelling dat de eiser geen relevante redenen heeft aangevoerd voor zijn asielaanvraag, met name met betrekking tot zijn dienstplicht in Algerije. De rechtbank heeft op 17 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet ter zitting verschenen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat de vrees voor vervolging bij terugkeer naar Algerije niet aannemelijk is gemaakt. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn identiteit bevestigen en dat er geen bewijs is dat de Algerijnse autoriteiten actief vervolgen op basis van dienstplichtontduiking. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30887

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboorte] . Eiser heeft op 2 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 september 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Daarbij is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en evenmin voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. Daarnaast is aan eiser medegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten evenals dat een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

Het asielrelaas
2.1.
Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in eerste instantie verklaard dat hij gewoon zin had om weg te gaan en omdat iedereen uit zijn omgeving was vertrokken.
2.2.
Uit het verslag aanmeldgehoor van 19 september 2023 (pagina 20) komt vervolgens het volgende naar voren:
Vraag: Begrijp ik goed dat u niet vanwege de militaire verplichtingen bent vertrokken uit Algerije?
Antwoord eiser: Dat klopt. Ik had daar geen verplichtingen.
Vraag: Wat is de reden dat u niet in militaire dienst wilt in Algerije?
Antwoord eiser: Ik wil eigenlijk wel, maar ik heb de brief niet gekregen. Je kunt de situatie helemaal niet begrijpen hier en hoe dit bij ons is. Ik heb dat gekregen in de plek waar ik geboren ben, maar ik was daarvan toen niet op de hoogte.
2.3.
In de correcties en aanvullingen van 20 september 2023 is ten aanzien van pagina 20 aanmeldgehoor vermeld dat client aangeeft te hebben gezegd dat hij gezocht wordt vanwege de militaire dienst en dat hij in de gevangenis belandt, omdat hij niet heeft gediend. Client geeft aan gezegd te hebben dat hij niet wil dienen (i.p.v. eigenlijk wel).
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Overig element.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De staatssecretaris merkt daarbij wel op dat eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen. De dienstplicht acht de staatssecretaris geen relevant element aangezien eiser heeft verklaard dat hij geen bezwaar heeft de dienstplicht te vervullen. Het is geen reden geweest Algerije te verlaten en eiser heeft aangegeven vanwege de dienstplicht geen problemen te verwachten bij terugkeer. Er is sprake van aangelegenheden die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning.
4. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw 2000 en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
Eiser heeft strafbare feiten gepleegd. Vanwege dit handelen ziet de staatssecretaris niet in waarom eiser internationale bescherming behoeft. Het doet in ieder geval afbreuk aan de gestelde noodzaak voor internationale bescherming. Dat eiser wel verklaard heeft dat hij bezwaar heeft tegen de dienstplicht en wordt gezien als dienstweigeraar volgt de staatssecretaris niet. Volgens de staatsecretaris is er geen verschoonbare reden waarom eiser de verwachte problemen met de dienstplicht niet direct heeft verteld tijdens het gehoor nu dit een asielmotief lijkt te zijn. Dat eiser de vragen daaromtrent niet heeft begrepen, volgt de staatssecretaris ook niet. Eisers vrees bij terugkeer te zullen worden opgepakt vanwege het niet vervullen van de dienstplicht en te zullen worden beschouwd als dienstweigeraar volgt de staatssecretaris evenmin. Uit het thematisch ambtsbericht Algerije van 11 november 2020 blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat de Algerijnse autoriteiten consequent dienstplichtontduikers vervolgen en dat zij in detentie belanden. Bovendien is Algerije momenteel niet verwikkeld in een oorlogsconflict. Evenmin heeft eiser gewetensbezwaren naar voren gebracht die het onmogelijk zouden maken de dienstplicht te vervullen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1
Eiser betoogt dat een verdenking van een in Nederland gepleegd strafbaar feit niet betekent dat er geen gevaar voor terugkeer bestaat of dat de vrees voor vervolging niet terecht zou zijn. Dit causale verband ziet eiser niet.
7.2.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich aan de geldende wet- en regelgeving in Nederland houdt juist nu hij internationale bescherming behoeft.
Ter zitting heeft de gemachtigde van de staatsecretaris nog toegelicht dat het feit dat eiser zich in Nederland schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten hem niet zelfstandig wordt tegengeworpen en in die zin geen gevolgen voor eiser heeft
8.1.
Eiser voert aan dat hij bezwaar heeft tegen militaire dienst. Aangevoerd wordt dat hij de vragen die hieromtrent gesteld zijn niet goed begrepen heeft.
8.2.
Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat niet geconcludeerd kan worden dat eiser heeft verklaard dat hij bezwaar heeft tegen militaire dienstplicht. Eiser is tijdens zijn gehoor gevraagd omtrent de redenen van zijn vertrek uit zijn land van herkomst. Eiser heeft toen niks verteld over de militaire dienst. De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser meerdere keren specifiek is gevraagd naar zijn bezwaren ten aanzien van militaire dienst en dat hij geen enkele keer heeft verklaard dat hij bezwaar heeft. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat dit wel van eiser verwacht had mogen worden. Eisers stelling in de correcties en aanvullingen dat hij de vragen over de militaire dienst niet goed heeft begrepen en wel bezwaar heeft tegen militaire dienst, heeft de staatssecretaris evenmin hoeven volgen. Eisers antwoorden sluiten aan op de vragen en de antwoorden zijn consistent (pag. 20 en 21 rapport nader gehoor). Evenmin heeft eiser tijdens het nader gehoor aangegeven de vragen niet te begrijpen. Gelet hierop heeft de staatssecretaris eiser mogen houden aan zijn verklaringen dat hij geen bezwaar heeft tegen militaire dienstplicht en dus niet als dienstweigeraar wordt beschouwd. De beroepsgrond faalt.
9.1.
Eiser voert voorts aan dat hij bij terugkeer vreest te zullen worden beschouwd als dienstweigeraar en te zullen worden opgepakt door de autoriteiten aangezien dienstplichtweigering of desertie formeel en wettelijk strafbaar is in Algerije. Eiser vreest daarom bij terugkeer naar Algerije voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.2.
De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije zal worden vervolgd omdat hij de dienstplicht niet heeft vervuld. De rechtbank volgt de staatssecretaris dat uit algemene bronnen niet blijkt dat er een actief vervolgingsbeleid is in Algerije. Uit de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie van 11 november 2020 over de dienstplicht in Algerije volgt dat sprake is van dienstplichtontduiking als een dienstplichtige zich niet inschrijft voor de militaire dienst en medische keuring voordat hij de leeftijd van 25 jaar heeft bereikt, dan wel als hij na een tweede oproep niet verschijnt voor de dienstplicht. Eiser heeft geen oproepen overgelegd voor de dienstplicht en daarmee heeft hij in zijn geval niet aannemelijk gemaakt dat er al sprake is van dienstplichtweigering en/of desertie. Daarbij blijkt uit hetzelfde ambtsbericht dat er geen aanwijzingen zijn dat de Algerijnse autoriteiten consequent dienstplichtontduikers vervolgen en dat de daarop volgende problemen grotendeels administratief van aard zijn. Dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat Algerijnse dienstweigeraars consequent worden vervolgd, volgt ook uit het door de staatssecretaris aangehaalde rapport van de Noorse organisatie Landinfo, waarin staat dat het onwaarschijnlijk is dat dienstplichtontduikers worden vervolgd, omdat er meer mensen zijn die in dienst willen dan waar het leger behoefte aan heeft.
De vrees voor schending van artikel 3 EVRM als gevolg van een eventuele detentie heeft de staatssecretaris dan ook niet hoeven volgen. Gelet op het voorgaande heeft eiser zijn vrees voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM als gevolg van het ontlopen van de dienstplicht niet aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.