ECLI:NL:RBDHA:2023:16357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/652072 / KG ZA 23-683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bescherming tegen onterechte aantijgingen van pedofilie en onderzoek door het OM

In deze zaak heeft eiser, die in het verleden strafrechtelijk is veroordeeld voor ontucht met minderjarige jongens, een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Openbaar Ministerie (OM). Eiser verwijt het OM dat het hem onvoldoende beschermt tegen onterechte beschuldigingen van pedofilie die zijn ex-echtgenote heeft geuit. Hij eist diverse maatregelen, waaronder een adequate klachtenbehandeling en een actief onderzoek naar de beschuldigingen die aan hem zijn gemaakt. De voorzieningenrechter heeft op 1 november 2023 geoordeeld dat geen van de door eiser ingestelde vorderingen kan slagen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen van eiser, aangezien de beschuldigingen al sinds 2016 worden geuit en het OM al eerder heeft bevestigd dat het geen verband ziet tussen eiser en een pedonetwerk. De rechter wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van alle betrokken partijen, vooral in zaken die betrekking hebben op ernstige beschuldigingen zoals pedofilie.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/652072 / KG ZA 23-683
Vonnis in kort geding van 1 november 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.M. de Boer te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘het OM’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 augustus 2023, met producties 1 tot en met 33;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
- de akte houdende een vermeerdering van eis en overlegging productie 34;
- de op 9 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Vonnis is uiteindelijk bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is in de negentiger jaren van de vorige eeuw twee keer strafrechtelijk veroordeeld wegens het plegen van ontucht met minderjarige jongens. In 2008 is [eiser] gehuwd met mevrouw [de ex-echtgenote] (hierna: ‘ [de ex-echtgenote] ’). Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2008 geboren [de minderjarige] (hierna: ‘ [de minderjarige] ’). Bij beschikking van 4 november 2010 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen [eiser] en [de ex-echtgenote] uitgesproken.
2.2.
[eiser] en [de ex-echtgenote] hebben sinds hun echtscheiding diverse procedures tegen elkaar gevoerd over het ouderlijk gezag over en de omgangsregeling met [de minderjarige] . [de ex-echtgenote] heeft in die procedures het standpunt ingenomen dat [eiser] vanwege zijn – volgens haar – pedofiele geaardheid en zijn verleden als zedendelinquent een gevaar vormt voor [de minderjarige] . Bij beschikking van 25 april 2012 heeft het gerechtshof Den Haag [eiser] belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , omdat [de ex-echtgenote] elk contact tussen [eiser] en [de minderjarige] bleef blokkeren.
2.3.
[eiser] is thans gehuwd met mevrouw [de echtgenote] (hierna: ‘ [de echtgenote] ’). [de echtgenote] heeft twee kinderen uit een eerdere relatie met de heer [naam01] : [de dochter] die inmiddels volwassen is en [de zoon] van zestien. [de zoon] woont net als [de minderjarige] thans bij [eiser] en [de echtgenote] . [de dochter] is in 2021 uithuisgeplaatst en woont thans begeleid.
Strafrechtelijke vervolging [de ex-echtgenote]
2.4.
[eiser] heeft vanaf 2013 diverse aangiftes gedaan tegen [de ex-echtgenote] . Op 23 november 2016 heeft het OM kenbaar gemaakt dat is besloten [de ex-echtgenote] strafrechtelijk te vervolgen voor belaging, smaad/laster en lasterlijke aanklacht gepleegd tegen [eiser] . Bij vonnis van deze rechtbank van 22 juli 2021 is [de ex-echtgenote] ter zake van twee gevallen van smaad veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 voorwaardelijk. Van de overige tenlastegelegde feiten is [de ex-echtgenote] vrijgesproken. Zowel het OM als [de ex-echtgenote] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het OM heeft het door hem ingestelde beroep op 7 maart 2022 ingetrokken. Voorafgaand aan die intrekking heeft officier van justitie mr. T. Berger bij e-mail van 17 februari 2022 onder meer als volgt aan [eiser] bericht:
“De beperkte kans op een aanvullende veroordeling moet worden afgewogen tegen de capaciteit die dit zal vragen van het hof en het ressortspakket. Het onderzoek van OM en rechter-commissaris en de behandeling door de rechtbank heeft al buitengewoon veel capaciteit gekost, veel meer tijd dan ernstige stalking- en zelfs moordzaken in de regel vragen. In beroep zal dit niet anders zijn. Dit gaat ten koste van de behandeling van andere, ernstige zaken, waarin de kans op een veroordeling aanzienlijk groter is. De beperkte kans op een aanvullende veroordeling weegt in dit geval niet op tegen de capaciteit die de behandeling van deze zaak zal kosten. Daarom zal het OM het beroep in de strafzaak tegen [de ex-echtgenote] intrekken. Dit is niet ongebruikelijk. Op basis van dezelfde redenering trekt het OM vaker beroepen in.”
Voorlopig getuigenverhoor en bodemprocedure [de ex-echtgenote]
2.5.
[de ex-echtgenote] heeft op 14 december 2018 een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Met het horen van zeven getuigen wilde zij onderzoek doen naar – kort gezegd – door haar gestelde manipulatie van de conclusies van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) van 17 februari 2016 over de situatie van [de minderjarige] en grensoverschrijdende bemoeienis van het OM met de contacten tussen [de ex-echtgenote] en de Raad en Veilig Thuis Haaglanden (hierna: ‘Veilig Thuis’). [de ex-echtgenote] beoogde hiermee aan te tonen dat Veilig Thuis haar meldingen van incidenten die betrekking hebben op [de minderjarige] niet in behandeling neemt en/of negeert, waardoor voor haar de kanalen zijn afgesloten die specifiek voor het delen van haar zorgen zijn bedoeld. Bij beschikking van 8 augustus 2019 heeft deze rechtbank dit verzoek afgewezen. Bij beschikking van 1 december 2020 heeft het gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende bepaald dat een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden met betrekking tot de bemoeienis van het OM met de contacten tussen [de ex-echtgenote] , de Raad en Veilig Thuis.
2.6.
[de ex-echtgenote] is naar aanleiding van de uitkomsten van het voorlopig getuigenverhoor bij dagvaarding van 18 september 2023 een bodemprocedure gestart tegen het OM, waarin zij een vierledige verklaring voor recht vordert. De vordering heeft betrekking op het – volgens [de ex-echtgenote] – herhaaldelijk telefonisch en schriftelijk interveniëren door het OM in het raadsonderzoek naar aanleiding van een door haar gedane zorgmelding bij Veilig Thuis in 2018 en op door het OM tegenover (medewerkers van) Veilig Thuis over haar persoon geuite verdachtmakingen.
Aangiftes [eiser]
2.7.
[eiser] en/of zijn huidige echtgenote hebben/heeft – voor zover thans van belang – de volgende strafrechtelijke aangiftes gedaan:
aangifte van 27 mei 2019 tegen advocaat [Naam advocaat] (de advocaat van [de ex-echtgenote] ) van laster en lasterlijke aanklacht;
aangifte van 13 november 2019 tegen [naam02] en [naam03] , beiden voorheen werkzaam voor de Raad, van laster, ambtsmisdrijf en beïnvloeding lopende civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures (oud) werkgever;
aangifte van 20 januari 2022 tegen [de ex-echtgenote] van belaging, laster en lasterlijke aanklacht en smaad;
aangifte van 8 februari 2022 tegen [naam04] , werkzaam bij Veilig Thuis, van ambtsdwang, meineed, laster en lasterlijke aanklacht, en tegen [naam05] , [naam06] , [naam07] en [naam08] , allen werkzaam bij Veilig Thuis, van ambtsdwang, laster en lasterlijke aanklacht;
aangifte van 3 november 2022 en 18 januari 2023 tegen [naam09] , [naam10] en [naam11] , (voorheen) werkzaam bij de Raad, van ambtsdwang en belaging;
aangifte van 31 januari 2023 tegen [naam12] , rechter in de rechtbank Noord-Holland en advocaten mr. [naam13] en mr. [naam14] , van laster.
2.8.
Officier van justitie mr. T. Berger heeft bij e-mail van 8 april 2020 aan de advocaat van [eiser] onder meer bericht dat hij geen vervolging zal instellen naar aanleiding van de aangifte tegen [naam02] en [naam03] .
2.9.
[eiser] en/of zijn huidige echtgenote hebben zich op de voet van artikel 12 Sv beklaagd over (het uitblijven van) een beslissing van het OM op de onder 2.7 vermelde aangiftes. De advocaat-generaal heeft bij brieven van 2 mei 2023 het gerechtshof Den Haag geadviseerd het beklag over het niet-vervolgen van [Naam advocaat] , [naam02] en [naam03] af te wijzen. Bij brief van 12 juli 2023 heeft de advocaat-generaal het gerechtshof Den Haag geadviseerd het beklag over het niet-beslissen op de aangiftes onder 2.7 sub 3 tot en met 6 af te wijzen.
Verzoeken en klachten [eiser] aan/over het OM
2.10.
[eiser] heeft zich met diverse verzoeken en klachten gewend tot het OM, meer in het bijzonder het arrondissementsparket Den Haag en het Parket-Generaal.
2.11.
Het Parket-Generaal heeft bij brief van 13 juli 2022 onder meer als volgt aan [eiser] bericht:
“Het aantal brieven van u is inmiddels zo groot dat (…) het in behandeling nemen (…) steeds moeilijker wordt. Daar komt bij dat de toon van uw brieven (…) steeds ongepaster en onfatsoenlijker van aard wordt. (…)
In uw ogen doet het OM zijn werk niet goed en u meent dat u hier met allerlei klachten, brieven en verzoeken op moet wijzen dan wel dit moet aantonen. (…)
Ik deel (…) niet uw opvatting dat elke bejegening van u door politie en OM terug te voeren zou zijn op uw verleden, zoals u suggereert en dat deze dan maar weer moet leiden tot een volgende procedure (…)
Zoals hierboven is aangegeven, is het voor het OM onmogelijk om op al uw klachten, verzoeken en vragen te reageren. Ik wil u daarom het volgende aanbieden, U kunt mij binnen twee weken vanaf de datum van dit schrijven laten weten welke twee brieven, dat wil zeggen die op de datum van deze brief, in het bezit van het OM, voor u het meest relevant zijn. Voor de duidelijkheid zij vermeld, dat dit ziet op brieven zoals deze bij het hele OM in het bezit zijn en dus niet alleen die op het Parket Generaal, maar dus ook die bij het arrondissementsparket Den Haag of elders.
Na ontvangst van uw opgave zal ik u binnen twee weken laten weten op welke termijn u op elk van deze twee brieven een reactie tegemoet kunt zien. De brieven die niet op uw lijst voorkomen, zullen door het OM voor kennisgeving worden aangenomen en worden gevoegd in het dossier. Dit geldt in beginsel ook voor toekomstige correspondentie. Het OM zal er kennis van nemen, de ontvangst bevestigen en dan toevoegen aan het dossier. Mocht ik binnen de genoemde twee weken geen opgave van u hebben ontvangen, dan zal ik zelf een keuze maken.
Eventuele toekomstige e-mailcorrespondentie aan zowel het Parket Generaal als aan de andere OM onderdelen kan uitsluitend nog gezonden worden aan het volgende e-mailadres [e-mailadres] (…) Mocht u willen corresponderen via reguliere post dan kan deze worden gezonden aan de afdeling Bestuurlijk Juridische Zaken van het Parket Generaal. (…)
Het OM heeft per 1 oktober 2014 de elektronische weg afgesloten voor alle verzoeken op grond van de Wob en hieraan gerelateerde correspondentie (…) Deze verzoeken en correspondentie worden alleen in behandeling genomen als deze bij het OM schriftelijk, dat wil zeggen per post, zijn ingediend. (…) Wel houd ik ook hiervoor een centraal adres aan, te weten Parket Generaal, afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, Postbus 20305, 2500 EH Den Haag.
2.12.
[eiser] heeft op 25 juli 2022 in reactie op de brief van 13 juli 2022 te kennen gegeven dat hij het niet eens met de door het Parket-Generaal aangekondigde handelswijze. In die brief valt verder het volgende te lezen:
“Als u zich zoals gebruikelijk niets aantrekt van onze boodschap en met alle geweld twee brieven wilt beantwoorden, mag u best de brieven van 21 juni 2022 en 13 juni 2019 beantwoorden.”
2.13.
Bij brief van 11 april 2023 heeft het Parket-Generaal de brieven van [eiser] van 13 juni 2019 en 21 juni 2022 onder meer als volgt beantwoord:
Overkoepelende reactie op uw brieven
In uw brieven maakt u duidelijk dat u het idee hebt dat u genegeerd wordt, zaken in een doofpot worden gestopt en dat het OM te weinig doet terwijl u niet met rust wordt gelaten door de RvdK en de Jeugdbescherming die enkel uw ex-vrouw geloven. (…)
In de vele brieven die u afgelopen jaren aan (onder meer) het OM heeft geschreven, heeft u getracht om op uw manier aandacht te vragen voor het vermeende onrecht en heeft u verzocht om bescherming. (…)
Zoals (…) aangegeven (…) is er wel een punt bereikt waarop de grens is overschreden. De wijze waarop u zich uitlaat over betrokken functionarissen is ongepast. Daarbij heeft u blijkens uw brieven ruimschoots gebruik gemaakt van alle mogelijkheden die de verschillende overheidsonderdelen kennen. De vele klachten, meldingen en aangiften hebben zowel u als het OM (…) veel tijd en energie gekost. Door verschillende functionarissen is naar uw zaak gekeken. Ook een officier van justitie heeft zich uitermate ingespannen voor uw zaak.
Er is dan ook geen sprake van het negeren van uw brieven, laat staan van een doofpot. Gelet op de hoeveelheid is het niet altijd mogelijk gebleken om te reageren of de ontvangst van de brief te bevestigen. Alhoewel ik erken dat dit beter had kunnen gaan, zijn uw zorgen geenszins genegeerd. (…)
Reactie op uw brief d.d. 13 juni 2019
Zoals reeds eerder aan u geschreven, heeft het OM geen bevoegdheden te oordelen over het functioneren van de RvdK. (…)
Wel merk ik op dat (…) het artikel van de heren [naam02] en [naam03] (…) is ingetrokken door de redactie naar aanleiding van twee onafhankelijke adviezen. Klaarblijkelijk voldeed dit artikel op verschillende punten niet aan de integriteitsnormen.
Ten aanzien van de strafrechtelijke vervolging, het volgende. De betrokken officier van justitie heeft met veel inzet geprobeerd om uw ex-vrouw te vervolgen voor diverse feiten over een langer periode. Gelet op het zeer uitgebreide vonnis van de rechtbank, is zorgvuldig gekeken naar de tenlastelegging en de aard van de verschillende gedragingen. Vervolgens heeft de officier u ook uitgebreid toegelicht waarom is afgezien van het in stellen van hoger beroep.
Ook het artikel in het AD waar u aan refereert, is opgenomen in de tenlastelegging; er is over geoordeeld door de rechter. Dergelijke publicaties kunnen niet (zomaar) voorkomen worden, van een fout van de zijde van het OM is in deze naar mijn oordeel geen sprake.
Reactie op uw brief d.d. 21 juni 2022
Het OM heeft de diverse aangiften waaraan u in deze brief refereert ontvangen en beoordeeld. Zoals reeds eerder aan u is toegelicht door de betrokken officier van justitie, is ervoor gekozen om in het strafproces te focussen op uw ex-vrouw en anderen buiten beschouwing te laten. De reden hiervoor was dat gelet op uw verklaringen de overige betrokkenen in hun handelen (sterk) werden beïnvloeddoor de meldingen en het handelen van uw ex-vrouw. (…)
Deze keuzes zijn gelet op de beperkte opsporings- en vervolgingscapaciteit noodzakelijk (…) Voor deze strafzaak is al geruime capaciteit ingezet (…) De afweging van het arrondissementsparket is naar mijn overtuiging juist en goed verdedigbaar. (…)
Na deze brief zal zoals aangekondigd ook niet meer gereageerd worden op uw brieven die verbandhouden met de voorgaande brieven.”
Sommatiebrief [eiser]
2.14.
De advocaat van [eiser] heeft het Parket-Generaal laatstelijk bij brief van 22 mei 2023 gesommeerd om:
  • binnen een maand een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de onder 2.7 sub 2 tot en met 6 vermelde aangiftes van [eiser] en vervolgens binnen zes maanden na heden voor iedere aangifte afzonderlijk een gemotiveerde vervolgingsbeslissing te nemen;
  • binnen een maand in alle lopende procedures ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv) zowel het standpunt van de behandelend officier van justitie als de zienswijze van de advocaat generaal in te dienen bij het gerechtshof Den Haag;
  • binnen een maand een beslissing te nemen met betrekking tot de klacht van [eiser] van 13 juni 2022 tegen de hoofdofficier van justitie en een afschrift te sturen van strafdossier [nummer 1] ;
  • binnen een maand te beslissen op het verzoek van [eiser] uit hoofde van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens van 30 april 2022;
  • binnen een maand te beslissen op de klacht van [eiser] tegen Bureau Jeugdzorg (BJZ) van 13 april 2023;
  • de vanaf 2019 door [eiser] gestuurde brieven expliciet te betrekken in het strafrechtelijk onderzoek naar en bij de vervolgingsbeslissingen over de hiervoor bedoelde aangiftes;
  • in de toekomst de goede ontvangst van brieven, klachten en aangiftes van [eiser] te bevestigen en hierop binnen een redelijke termijn in lijn met de geldende regelgeving te reageren.
2.15.
Bij brief van 7 augustus 2023 heeft het Parket-Generaal aan de advocaat van [eiser] bericht dat, ondanks het eerdere schrijven van 13 juli 2022, werd gewerkt aan een reactie op onder meer de brief van 22 mei 2023. Nu hiermee echter niet volledig tegemoet wordt gekomen aan de verzoeken en eisen van [eiser] , heeft een inhoudelijke reactie hierop volgens het Parket-Generaal geen meerwaarde.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het OM te verbieden het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 22 juli 2021 in de strafzaak tegen [de ex-echtgenote] in te trekken en het OM te veroordelen al het nodige te doen om spoedige behandeling van dit hoger beroep te bewerkstelligen;
II. het OM te bevelen onderzoek te doen naar het bestaan en de verspreiding van de theorie als zou [eiser] deel uitmaken van een pedonetwerk binnen justitie, en daartoe:
a) binnen een maand alle bij het OM bekende stukken waarin [eiser] gekoppeld wordt aan een pedonetwerk binnen justitie aan [eiser] te verstrekken, waaronder alle registraties bij de Raad, Veilig Thuis en de politie Haaglanden;
b) binnen een maand in samenwerking met [eiser] een plan van aanpak op te stellen voor een gedegen onderzoek naar het bestaan en de verspreiding van deze theorie;
III. het OM te bevelen binnen een maand te beslissen op de op 13 april 2023 door [eiser] ingediende klacht tegen een voormalig medewerkster van het Parket- Generaal en – indien deze klacht gegrond wordt verklaard – de Nationale Ombudsman over deze gegrondverklaring te informeren;
IV. het OM te bevelen binnen een maand te beslissen op de op 13 juni 2022 door [eiser] ingediende klacht tegen de hoofdofficier van justitie en binnen een maand een afschrift van strafdossier [nummer 1] te sturen en transparant te zijn over de identiteit van alle daarbij betrokken personen;
V. het OM te bevelen binnen een maand gemotiveerd te beslissen op aangifte [nummer 2] (zie rov. 2.7 sub 6);
VI. het OM te bevelen ook in de toekomst te reageren op door of namens [eiser] gestuurde brieven, klachten of aangiftes door per omgaande een ontvangstbevestiging te sturen en binnen de daarvoor gestelde termijnen, doch uiterlijk binnen twee maanden, een inhoudelijke reactie te geven;
VII. te bepalen dat het OM voor iedere overtreding van hetgeen onder I tot en met VI is gevorderd een dwangsom verbeurt van € 5.000,-- per overtreding;
VIII. het OM te veroordelen in de proceskosten;
IX. het OM te verplichten alle processtukken in de op 18 september 2023 door [de ex-echtgenote] gestarte civiele procedure aan [eiser] te overleggen en hem direct te informeren over ontwikkelingen in deze procedure, alsmede het OM te verplichten zowel [eiser] als [de minderjarige] de mogelijkheid te geven te reageren op stellingen die hen betreffen en onwaarheden over hen te weerleggen, bijvoorbeeld door hen te laten horen als getuigen, door hen schriftelijk verweer te laten voeren en/of door spreektijd voor hen te verzoeken tijdens de mondelinge behandeling.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat [de ex-echtgenote] hem, zonder dat hiervoor enige aanwijzing bestond, na hun echtscheiding herhaaldelijk heeft beschuldigd van pedofilie en seksueel misbruik van [de minderjarige] . Daarnaast beschuldigt [de ex-echtgenote] volgens [eiser] [de minderjarige] ten onrechte van agressief gedrag. Deze beschuldigingen en verdachtmakingen zijn door onder meer medewerkers van de Raad, Veilig Thuis, de Politie Haaglanden en [naam01] overgenomen en uitgebreid met de beschuldiging dat [eiser] deel uitmaakt van een pedonetwerk binnen justitie. Met steun van dit netwerk zou [eiser] erin zijn geslaagd om eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te verkrijgen en [de ex-echtgenote] strafrechtelijk te laten vervolgen. [eiser] stelt dat hij en zijn gezin tot op de dag van vandaag de schadelijke gevolgen van deze beschuldigingen en verdachtmakingen ondervinden. [eiser] stelt dat hij sinds 2010 met regelmaat wordt geconfronteerd met het dreigement dat de Raad tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] zal overgaan. De valse beschuldigingen en verdachtmakingen zijn volgens [eiser] de achterliggende reden voor de onderzoeken die de Raad en Veilig Thuis tegen hem instellen. Het OM is, nadat hij hier meermaals om heeft verzocht, volgens [eiser] ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de uit hoofde van de Slachtofferrichtlijn op hem rustende verplichting om [eiser] en zijn gezin adequaat te beschermen. Het OM weigert onderzoek te doen naar de ontstaansgeschiedenis van de beschuldigingen en verdachtmakingen en het bestaan van gepleegde ambtsmisdrijven. De gemaakte afspraak over het uitprocederen van het hoger beroep in de strafzaak [de ex-echtgenote] wordt volgens [eiser] niet nagekomen, zijn aangiftes worden niet onderzocht en terzijde gelegd, informatie wordt ondanks diverse verzoeken daartoe niet met hem gedeeld en inmiddels wordt helemaal niet meer door het OM gereageerd op zijn klachten en brieven. Met dit kort geding wil [eiser] bereiken dat het OM alsnog volledige transparantie betracht door het delen van alle documenten en kennis over de complottheorie en andere onterechte verdachtmakingen van pedofilie en door het identificeren van aanhangers van deze theorie, via het vorderen van verhoren onder ede, zodat daarna een beschermingsplan kan worden opgesteld.
3.3.
Het OM voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De vordering onder I, die ertoe strekt het OM te verbieden om het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 22 juli 2021 in de strafzaak tegen [de ex-echtgenote] in te trekken, is niet toewijsbaar. Het OM heeft immers het hoger beroep al op 7 maart 2022 ingetrokken en het OM stelt terecht dat die intrekking niet kan worden teruggedraaid. Overigens ligt naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkens de e-mail van de officier van justitie van 17 februari 2022 aan die intrekking een zorgvuldige afweging ten grondslag, die naar oordeel van de voorzieningenrechter ook alleszins navolgbaar is. Voor zover [eiser] stelt dat hij er vanwege het door het OM toezenden van een wensenformulier op 18 juli 2022 gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat het OM het hoger beroep niet had ingetrokken, kan hij in die stelling niet worden gevolgd. Daartoe is van belang dat het OM er met juistheid op heeft gewezen dat ook [de ex-echtgenote] in hoger beroep is gegaan van het tegen haar uitgesproken strafvonnis en dat het wensenformulier in het kader van dit hoger beroep aan [eiser] is verzonden. Er is geen aanleiding om – voor zover [eiser] dit standpunt inneemt – aan te nemen dat het OM de behandeling van dit hoger beroep vertraagt. Het OM heeft toegelicht dat het strafdossier inmiddels bij het hof is binnengekomen. Het ressortsparket zal volgens het OM de zaak op een zitting plaatsen, waarna het hof die appointering zal beoordelen. Gelet hierop, is er geen aanleiding om het OM te veroordelen al het nodige te doen om spoedige behandeling van dit hoger beroep te bewerkstelligen.
4.2.
De vordering onder II, die strekt tot het doen van onderzoek door het OM naar het bestaan en de verspreiding van de theorie dat [eiser] deel zou uitmaken van een pedonetwerk binnen justitie, dient reeds vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang te worden afgewezen. [eiser] stelt immers zelf dat deze beschuldigingen en verdachtmakingen al sinds 2016 worden geuit. Dat [eiser] wil dat die beschuldigingen en verdachtmakingen stoppen, is op zich begrijpelijk, maar die wens levert niet een spoedeisend belang op bij het treffen van de gevorderde voorziening door de Staat. Ter zitting heeft [eiser] nog gesteld dat zijn gezin en vooral [de minderjarige] door deze beschuldigingen en verdachtmakingen een acuut gevaar lopen. Naar de voorzieningenrechter begrijpt doelt [eiser] in dat verband met name op een mogelijke uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Dat verdenkingen van pedofilie momenteel ten grondslag liggen aan een dreigende kinderbeschermingsmaatregel is echter niet aannemelijk geworden. Het enkele feit dat [de ex-echtgenote] nog altijd de mening is toegedaan dat [eiser] onderdeel is van een pedo-netwerk moge juist zijn, maar dat volstaat niet. In dat verband is van belang dat het OM ook in dit kort geding juist weer heeft bevestigd dat in zijn visie van een pedonetwerk binnen justitie
geensprake is en dat hij [eiser] dan ook niet met een dergelijk netwerk in verband brengt. Integendeel, het OM heeft [de ex-echtgenote] juist vervolgd voor de door haar in dat verband geuite onterechte beschuldigingen en verdachtmakingen. Met het OM is de voorzieningenrechter voorshands dan ook van oordeel dat het hier gaat om een complottheorie die evident elke onderbouwing mist. Van het OM kan, ook als het vereiste spoedeisend belang bij deze vordering veronderstellenderwijs wordt aangenomen, in redelijkheid dan ook niet worden verlangd dat het zijn schaarse middelen inzet voor het doen van onderzoek naar het bestaan en de verspreiding van een evident ongefundeerde complottheorie en het opstellen van het door [eiser] verlangde plan van aanpak daartoe, zonder dat sprake is van een concrete verdenking.
4.3.
Onder III vordert [eiser] het OM te bevelen binnen een maand te beslissen op de op 13 april 2023 door hem tegen een voormalig medewerker van het Parket-Generaal ingediende klacht. Die vordering kan niet worden toegewezen. [eiser] stelt in zijn dagvaarding immers zelf dat het OM al op 18 april 2023 heeft laten weten dat die klacht niet in behandeling zal worden genomen. Zoals het OM terecht stelt, kan [eiser] zijn bezwaren tegen die beslissing voorleggen aan de Nationale Ombudsman. Daarmee ontbreekt het [eiser] aan een (spoedeisend) belang bij een voorziening in kort geding. Overigens heeft het OM eveneens met juistheid gesteld dat de klacht betrekking heeft op een kwestie waarover reeds door het gerechtshof Den Haag in het kader van een artikel 12 Sv-procedure is beslist. Het kort geding leent zich er niet voor om in die beslissing in te grijpen.
4.4.
Vervolgens komt de voorzieningenrechter toe aan een beoordeling van de vordering van [eiser] om binnen een maand te beslissen op de op 13 juni 2022 door hem ingediende klacht (vordering IV) tegen de hoofdofficier van justitie en zijn vordering om ook in de toekomst te reageren op door of namens hem gestuurde brieven, klachten en aangiftes (vordering VI). Deze vorderingen zijn evenmin toewijsbaar. In de eerste plaats geldt dat de klacht van 13 juni 2022 betrekking heeft op kwesties die al jaren spelen. [eiser] heeft niet onderbouwd welk spoedeisend belang hij heeft bij de ter zake door hem gevraagde voorziening. Daarbij is tevens van belang dat – zoals het OM heeft toegelicht – na de ‘stopbrief’ van 13 juli 2022 niet meer op deze klacht is gereageerd, omdat [eiser] in zijn brief van 25 juli 2022 de beantwoording van twee andere brieven verlangde. Met toekomstige brieven en klachten van [eiser] zal volgens het OM op de in de ‘stopbrief’ beschreven wijze worden omgegaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het OM in redelijkheid tot het verzenden van de ‘stopbrief’ kunnen besluiten. Daartoe is van belang dat het OM voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inmiddels door [eiser] ingediende hoeveelheid verzoeken en klachten onevenredig zwaar drukt op de schaarse beschikbare capaciteit van het OM. De met de ‘stopbrief’ door het OM gecreëerde zeeffunctie voor toekomstige verzoeken en klachten van [eiser] en de gehanteerde aanpak ten aanzien van de reeds ingediende verzoeken en klachten vallen in deze gegeven omstandigheden dan ook te billijken. Een ervaren medewerker van het Parket-Generaal neemt sinds de ‘stopbrief’ kennis van de verzoeken en klachten van [eiser] , die via een centraal e-mailadres worden ingediend, en deze medewerker beslist of nadere actie is vereist. Verzoeken en klachten ten aanzien waarvan wordt geoordeeld dat geen andere actie is vereist, worden in een dossier gevoegd. Verzoeken en klachten die nadere actie vereisen, worden binnen het OM doorgeleid en [eiser] wordt daarover geïnformeerd. Daarmee wordt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate door het OM tegemoet gekomen aan de belangen van [eiser] . Voorts wordt de ontvangst van ieder verzoek en iedere klacht aan [eiser] bevestigd. Het OM heeft in deze procedure erkend dat dit laatste tot op heden niet altijd is gebeurd, maar heeft toegezegd hier in de toekomst strikt op toe te zien. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat het OM die toezegging niet gestand zal doen. Een veroordeling tot het versturen van ontvangstbevestigingen is dan ook niet toewijsbaar. De ‘stopbrief’ heeft overigens geen betrekking op door [eiser] gedane aangiftes. Deze worden dus allemaal wél in behandeling genomen en hierop wordt beslist. Zoals het OM terecht opmerkt staat [eiser] , als hij het met een uiteindelijke afdoeningsbeslissing niet eens is, de mogelijkheid ter beschikking om zich daarover in een artikel 12 Sv-procedure bij het gerechtshof Den Haag te beklagen. Daarmee is de route om via een civielrechtelijk kort geding een ‘inhoudelijke reactie’ op aangiftes af te dwingen afgesloten.
4.5.
[eiser] vordert onder IV behalve een inhoudelijke reactie op zijn klacht van 13 juni 2022 – die het OM blijkens het voorgaande niet gehouden is te geven – tevens een afschrift van strafdossier [nummer 1] en volledige transparantie over de identiteit van alle bij dit strafdossier betrokken personen. Ook die vordering is niet toewijsbaar. Het verzoek van [eiser] om verstrekking van deze informatie is bij brief van 8 juni 2022 door de hoofdofficier van justitie afgewezen. Het ging in het desbetreffende dossier om een tegen [eiser] gerezen verdenking van mishandeling. Uiteindelijk is besloten om [eiser] bij gebrek aan bewijs niet als verdachte voor mishandeling te vervolgen. Daarbij is sepotcode 02 gehanteerd. De hoofdofficier van justitie heeft het verzoek van [eiser] om wijziging van de sepotcode van code 02 naar code 01 afgewezen. Ten aanzien van het verzoek om informatie heeft de hoofdofficier van justitie in het licht van de gehanteerde sepotcode overwogen dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) geen verplichting bevat om gegevens aan derden te verschaffen, aangezien een sepotbeslissing voor het OM een contra-indicatie is om processtukken in het kader van de Wjsg te verstrekken. In die brief is [eiser] er uitdrukkelijk op gewezen dat hij zich over deze beslissing kan beklagen bij de Nationale Ombudsman. [eiser] heeft er kennelijk voor gekozen om die beklagprocedure niet te voeren. Gelet op het bestaan van deze beklagprocedure is er voor toewijzing van de vordering tot het verstrekken van voormelde informatie in dit civielrechtelijke kort geding geen plaats. Dat klemt te meer nu de afwijzing al dateert van 8 juni 2022, zodat niet valt in te zien welk spoedeisend belang er nu bestaat bij de gevraagde voorziening.
4.6.
Onder V vordert [eiser] dat het OM binnen een maand gemotiveerd beslist op aangifte [nummer 2] . Het OM heeft onweersproken gesteld dat reeds met een informeel sepot op deze aangifte is beslist. [eiser] is het kennelijk met die beslissing. althans met het ontbreken van een motivering, niet eens, maar – zoals het OM terecht stelt – kan [eiser] dit bezwaar aan de orde te stellen in een artikel 12 Sv-procedure bij het gerechtshof Den Haag. De weg om op dit punt in een civielrechtelijk kort geding een voorziening te vorderen, is daarmee afgesloten.
4.7.
Daarmee resteren de door [eiser] bij akte vermeerdering van eis ingestelde vorderingen onder IX, die alle betrekking hebben op de op 18 september 2023 door [de ex-echtgenote] tegen de Staat aanhangig gemaakte civiele bodemprocedure. In deze vorderingen is [eiser] niet-ontvankelijk. [eiser] kan hetgeen hij met deze vorderingen beoogt immers in die bodemprocedure bewerkstelligen door middel van het instellen van een incidentele vordering tot tussenkomst en/of voeging, waarbij hem bij een eventuele afwijzing van zijn vordering de mogelijkheid van tussentijds appel ter beschikking staat.
4.8.
De slotsom op grond van al het voorgaande is, dat geen van de vorderingen van [eiser] in dit kort geding toewijsbaar is. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van het OM begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.8;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2023.
mw