Op 5 januari 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige01]. De zaak is aanhangig gemaakt door Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de relevante stukken, waaronder verklaringen van de ouders en de gecertificeerde instelling. De ouders van [minderjarige01] zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar [minderjarige01] verblijft feitelijk in een pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder al een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die op 15 juli 2022 respectievelijk 23 november 2022 zijn afgegeven.
In het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt gesteld dat de ouders openstaan voor hulpverlening, maar dat er nog geen stabiele woonomgeving is gecreëerd. Er zijn zorgen over het middelengebruik van de moeder en de spanningen tussen de ouders. De moeder heeft aangegeven dat ze openstaat voor een klinische opname, maar er zijn nog geen concrete stappen gezet. De kinderrechter heeft de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld en heeft de ouders de gelegenheid gegeven om hun standpunten naar voren te brengen. De moeder heeft verweer gevoerd en aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige01], maar dat hij de ouders mist.
De kinderrechter heeft, na beoordeling van de situatie, geconcludeerd dat de gronden voor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Ondanks de positieve houding van de ouders zijn de zorgen over hun woonsituatie en middelengebruik nog onvoldoende afgenomen om de veiligheid van [minderjarige01] te waarborgen. De kinderrechter heeft daarom besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden, van 7 januari 2023 tot 7 juli 2023, en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. V.A.H. Schoorl als griffier.