ECLI:NL:RBDHA:2023:16314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.30114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en uitstel van vertrek in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Marokkaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 23 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 september 2023 is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing is gebaseerd op artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig acht, maar de gestelde problemen niet voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft in zijn beroep ook een tweede besluit van 11 oktober 2023 meegenomen, waarin aan hem alsnog uitstel van vertrek is verleend. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het eerste besluit ongegrond is, maar dat het tweede besluit relevant is voor de beoordeling van het eerste besluit. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag terecht is afgewezen en dat het terugkeerbesluit en inreisverbod ook rechtmatig zijn. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding omdat zijn beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30114

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 23 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het besluit van 15 september 2023 (het bestreden besluit 1) deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [1] 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Vw 2000. Aan eiser is evenmin een reguliere vergunning verleend als bedoelt in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.6a, eerste lid of artikel 3.6ba, eerste lid van het Vb [2] 2000. Verder is geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend, is eiser opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten en is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
2. Hangende deze beroepsprocedure heeft verweerder op 11 oktober 2023 een tweede besluit (het bestreden besluit 2) genomen, waarbij verweerder zijn beslissing om geen uitstel van vertrek te verlenen heeft ingetrokken en aan eiser alsnog uitstel van vertrek heeft verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw 2000.
2.1.
De rechtbank acht het beroep van eiser van rechtswege, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb [3] , mede gericht het bestreden besluit 2, omdat in dit besluit een deel van bestreden besluit 1 is ingetrokken.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [4] hangende dit het beroep, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit 1
3. Vast staat dat vanwege het bestreden besluit 2 het onderdeel van het bestreden besluit 1 dat betrekking heeft op het niet verlenen van uitstel van vertrek, is ingetrokken.
De afwijzing van eisers asielaanvraag
4. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft een relatie gehad met [naam 2] en is door haar vader in 2016 en 2023 bedreigd. Na deze bedreiging is eiser drie keer mishandeld. Daarnaast heeft eiser een video laten opnemen waarbij hij zijn paspoort heeft verbrand en de Marokkaanse koning en politie heeft uitgescholden.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, 2) de problemen van eiser vanwege zijn relatie met [naam 2] en 3) de problemen vanwege video-opnames.
4.2.
Verweerder heeft, in navolging van het voornemen, eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Anders dan in het voornemen acht verweerder in zijn bestreden besluit ook geloofwaardig dat eiser een relatie heeft gehad met [naam 2] , dat haar vader het hier niet mee eens was en dat eiser tot drie keer toe het slachtoffer is geworden van mishandeling. Omtrent de problemen vanwege de video heeft verweerder overwogen dat uit overgelegde video-opnames weliswaar blijkt dat eiser een paspoort vernietigt en zich negatief uitlaat over Marokko, maar dat hij op basis hiervan niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden zich enkel richten tegen de door verweerder gebruikte grondslag artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (veilig land van herkomst). Daardoor staat in rechte vast dat verweerder artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank is verder van oordeel dat de beroepsgronden tegen grondslag artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door verweerder geloofwaardig geachte mishandelingen het gevolg zijn geweest van eisers relatie met [naam 2] . Van belang hierbij is dat de verklaring van eiser, dat hij drie keer is mishandeld in opdracht van de vader van [naam 2] , enkel is gebaseerd op vermoedens. Gelet hierop wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat eiser niet heeft geconcretiseerd dat er voor hem, indien er zich in Marokko opnieuw problemen voordoen, geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de Marokkaanse autoriteiten in te roepen. De stelling dat van eiser niet kan worden gevraagd om bescherming te vragen omdat de vader van [naam 2] werkzaam is bij de Marokkaanse autoriteiten, maakt dat niet anders. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het “
gehoor aanmeldfase” heeft verklaard dat hij na zijn mishandeling wel naar de politie is gegaan en dat uit zijn verklaringen niet is gebleken dat ze hem niet hebben willen helpen.
5.1.
Omtrent de video-opnames heeft verweerder terecht overwogen dat weliswaar vaststaat dat eiser is gefilmd terwijl hij een paspoort vernietigt en zich negatief uitlaat over Marokko, maar dat zijn naam niet wordt genoemd of in beeld is gebracht, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden overwogen dat niet is gebleken dat eiser voor zijn vertrek uit Marokko in de negatieve belangstelling stond bij de Marokkaanse autoriteiten en dat het derhalve niet voor de hand ligt dat eiser op basis van de video-opnames herkend zal worden en te vrezen heeft bij terugkeer naar Marokko. De in dat kader in de gronden genoemde brief van VluchtelingenWerk van 14 september 2023 en de op 21 september 2021 gedateerde rapportage van Freedom House, maken dat niet anders. Daar komt bij dat evenmin is gebleken dat voornoemde video-opnames zijn gepubliceerd. Verder wordt verweerder gevolgd in het standpunt dat het beledigen van de Marokkaanse koning een strafbaar feit is, maar dat dit niet maakt dat eiser persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging vanwege het bestaan van voornoemde video-opnames. De beroepsgrond dat verweerder op basis van de overgelegde video-opnames aanvullend had moeten horen wordt niet gevolgd. Hiervoor acht de rechtbank van belang de toelichting van verweerder ter zitting, namelijk dat tijdens het “
gehoor aanmeldfase” met eiser is gesproken over de video-opnames en dat verweerder na het zien van de video-opnames echter geen aanleiding heeft gezien om eiser opnieuw te horen. De rechtbank acht deze werkwijze niet onzorgvuldig.
6. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder de asielaanvraag heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
7. De rechtbank overweegt eerst dat hoewel de beslissing omtrent het niet verlenen van uitstel van vertrek bij het bestreden besluit 2 is ingetrokken, eiser nog steeds belang heeft bij een beoordeling van deze beslissing in het beroep tegen het bestreden besluit 1. Dit houdt verband met het eveneens bij bestreden besluit 1 genomen terugkeerbesluit en opgelegde inreisverbod. De rechtbank stelt evenwel vast dat eiser geen concrete gronden naar voren heeft gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat ten tijde van het nemen van bestreden besluit 1 aan eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 had moeten worden verleend. Uit de stukken blijkt dat eiser gedurende de besluitvormingsprocedure van verweerder geen medische stukken heeft overgelegd die tot een onderzoek in dat verband hadden moeten nopen. Nu verweerder het asielverzoek heeft mogen afwijzen en eiser ten tijde van het bestreden besluit 1 ook geen ander verblijfsrecht had, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij het nemen van bestreden besluit 1 eveneens op goede gronden een terugkeerbesluit genomen en aan eiser een inreisverbod mogen opleggen. Dat verweerder op basis van de pas in deze beroepsprocedure overgelegde medische stukken heeft besloten om toch een (aparte) artikel 64 Vw 2000 procedure op te starten en gelet daarop alsnog uitstel van vertrek te verlenen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee het bij het bestreden besluit 1 genomen terugkeerbesluit en opgelegde inreisverbod onrechtmatig waren.
8. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen bestreden besluit ongegrond is en dat het bestreden besluit 1, waarvan het niet verlenen van uitstel van vertrek geen onderdeel meer uitmaakt, in stand blijft.
Ten aanzien van het bestreden besluit 2
9. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder zijn bij bestreden besluit 1 genomen beslissing om geen uitstel van vertrek te verlenen ingetrokken en aan eiser alsnog uitstel van vertrek in de zin van artikel 64 van de Vw 2000 toegekend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw 2000.
10. Eiser heeft tegen het alsnog verlenen van uitstel van vertrek geen beroepsgronden ingediend. Wel betoogt eiser dat verweerder bij bestreden besluit het terugkeerbesluit en inreisverbod had moeten intrekken dan wel dat de rechtbank het bestreden besluit als zodanig moet vernietigen.
11. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt eerst dat de thans lopende artikel 64 Vw 2000 procedure geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige beroepsprocedure. Verder stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat vanwege het nemen van het bestreden besluit 2 de rechtsgevolgen van de in het betreden besluit 1 op goede gronden genomen terugkeerbesluit en opgelegde inreisverbod gedurende de artikel 64 Vw procedure zijn geschorst.
12. Het voorgaande betekent dat ook het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond is. Dat betekent dat deze beide besluiten in stand blijven.
14. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten, omdat het beroep tegen het bestreden besluit 1 en 2 ongegrond is. In de omstandigheid dat verweerder in het bestreden besluit 2 aan eiser alsnog uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 heeft verleend in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling van artikel 64 van de Vw 2000, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat eiser pas in deze beroepsprocedure medische informatie heeft overgelegd op grond waarvan verweerder het bestreden besluit 2 heeft genomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de bestreden besluit 1 en 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Vreemdelingenbesluit.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zaak NL23.30115.