ECLI:NL:RBDHA:2023:16313

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
09/767394-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 18 maanden gevangenisstraf voor witwassen en valsheid in geschrift in het onderzoek Taxus

Op 12 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte 16], die werd beschuldigd van witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek, genaamd Taxus, in november 2016 is gestart en zich richtte op een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige drugshandel en het witwassen van de opbrengsten daarvan. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van ongeveer € 500.000,- en het valselijk opmaken van documenten, waaronder een intentieverklaring en een geldleningsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op verschillende manieren betrokken waren bij het verhullen van de criminele herkomst van het geld door middel van valse documenten en het gebruik van contante betalingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, en dat de verdachte de integriteit van het economisch verkeer had aangetast. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de rechters en griffiers, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767394-20
Datum uitspraak: 12 oktober 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 16],
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] .
Inhoudsopgave
1. Het onderzoek ter terechtzitting 3
2. De tenlastelegging 3
3. Artikel 359a verweer 3
3.1 Het voorlichtend achtergrondgesprek en de berichtgeving op de website van het openbaar ministerie 3
4. De bewijsbeslissing 8
4.1 Inleiding 8
4.2 Het standpunt van de officier van justitie 8
4.3 Het standpunt van de verdediging 8
4.4 Bewijsoverwegingen 8
4.4.1 Gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte 8
4.5. De bewezenverklaring 20
5. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde 21
6. De strafbaarheid van de verdachte 21
7. De strafoplegging 21
8. De toepasselijke wetsartikelen 23
9. De beslissing 24

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 januari 2023 (pro forma) en 18 april 2023, 22 mei 2023, 23 mei 2023, 25 mei 2023, 26 mei 2023, 30 juni 2023, 13 juli 2023 en 29 september 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. C. Sam-Sin en M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. Y. Ameziane naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de - ter terechtzitting gewijzigde - dagvaarding. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Artikel 359a verweer

3.1
Het voorlichtend achtergrondgesprek en de berichtgeving op de website van het openbaar ministerie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het onschuldvermoeden zoals verankerd in de Straatsburgse rechtspraak, de Europese richtlijn over de onschuldpresumptie (richtlijn 9 maart 2016, 2016/343), de nationale wetgeving en de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging (2020A004) door een ‘voorlichtend achtergrondgesprek’ te organiseren voor vertegenwoordigers van de media en door de berichtgeving op de website van het openbaar ministerie. Alhoewel publiciteit kan bijdragen aan de externe openbaarheid van het strafproces en daarmee het vertrouwen van de samenleving in de strafrechtspleging en het openbaar ministerie in dit verband ook een voorlichtende rol inneemt, heeft het openbaar ministerie in dit geval gehandeld in strijd met het recht. Niet is voldaan aan de voorwaarde dat terughoudendheid wordt betracht zodra de zaak voor de rechter is aangebracht. Het openbaar ministerie heeft de zaak Taxus willen oppompen en tot een prestigezaak willen maken. Deze schending dient te leiden tot strafvermindering, aldus de verdediging.
3.1.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Bij e-mailbericht van 7 maart 2023 heeft de officier van justitie naar aanleiding van vragen van de verdediging als volgt meegedeeld:
“Op 21 februari 2023 heeft de persvoorlichting van het arrondissementsparket Den Haag verschillende media uitgenodigd voor een voorlichtend achtergrondgesprek over het onderzoek Taxus om vorm te geven aan de publieke voorlichtingsrol van het openbaar ministerie zoals neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging en om de media in staat te stellen goed verslag te kunnen doen van het onderzoek indachtig de vele geplande zittingsdagen en ter terecht staande verdachten. De media is een planning van de zaken en de tenlastegelegde feiten overhandigd.”
De officier van justitie heeft meegedeeld dat er geen presentatie is gegeven, noch zijn er foto’s getoond of geluidsopnames afgespeeld.
Ter zitting op 18 april 2023 heeft de officier van justitie in aanvulling op het e-mailbericht gesteld dat bij het voorlichtende achtergrondgesprek geen citaten uit het dossier zijn gegeven, geen presentatie van het dossier is gegeven, geen stukken uit het dossier zijn voorgehouden en geen concrete bewijsmiddelen zijn gedeeld om op die manier een bepaald beeld bij de media te schetsen.
Naast het organiseren van de bijeenkomst, is op de website van het openbaar ministerie aandacht besteed aan het onderzoek Taxus. Op een pagina op de website van het openbaar ministerie is te lezen:
“Taxus is een omvangrijk onderzoek naar een criminele organisatie die zich zou hebben schuldig gemaakt aan wereldwijde drugshandel en het witwassen van de opbrengsten daarvan. Het Openbaar Ministerie vervolgt 27 personen en 8 rechtspersonen in een dossier dat ruim 70.000 pagina's telt.
Onderzoek Taxus is gestart in november 2016 op basis van informatie uit het criminele milieu. De bekende Hagenaar [verdachte 1] . zou zich bezig houden met de invoer van grote partijen cocaïne en juist een "klapper" hebben gemaakt.
Het onderzoek richtte zich op [verdachte 1] . en het criminele netwerk waarmee hij strafbare feiten zou plegen. In de loop van meerdere jaren werd een dossier opgebouwd waaruit volgens het Openbaar Ministerie kan worden afgeleid dat de verdachten zich hebben schuldig gemaakt aan invoer, export en productie van allerlei soorten drugs, en/of de voorbereiding daarvan.
Voortdurende handel
De criminele organisatie zou zich niet hebben gespecialiseerd in één soort drugs. In het dossier Taxus komt van alles voorbij: cocaïne, heroïne, hennep, synthetische drugs en grondstoffen daarvoor. Elke kans die voorbij kwam, grepen de verdachten aan.
Het dossier bevat duizenden berichten uit encryptietelefoons waarmee de verdachten communiceerden. Hieruit ontstaat volgens het Openbaar Ministerie een duidelijk beeld: de verdachten waren voortdurend bezig handeltjes te zoeken en te drijven. Dag in, dag uit.
Daarbij ziet het Openbaar Ministerie [verdachte 1] . als centrale figuur in het netwerk; wat hij wilde, gebeurde ook. In ruil daarvoor konden verdachten profiteren van zijn succesvolle drugshandel.
Luxe goederen
De opbrengsten werden volgens het Openbaar Ministerie witgewassen in luxe auto's, dure horloges, [bedrijven] en vastgoed in binnen- en buitenland. Om dit te verhullen werd een complexe constructie met meerdere bedrijfjes opgezet die in dienst stond van de criminele organisatie.
Zo zijn onder meer twee penthouses, een appartement en een villa in Spanje inbeslaggenomen, als ook verschillende (bedrijfs)panden in Nederland. Verder is er beslag gelegd op boten en tientallen dure horloges en auto's. Terwijl de verdachten vaak geen (noemenswaardige) legale bron van inkomsten hadden. Hun geld werd buiten het zicht van de instanties gehouden. "Nog nooit één gulden belasting betaald", vertelden ze elkaar trots. Belasting betalen is voor sukkels.
Zitting
De rechtbank in Den Haag zal vanaf 6 maart tot en met medio juli het dossier Taxus behandelen met de verdachten. In het najaar wordt een uitspraak verwacht.”
3.1.3
Het wettelijk kader
Het vermoeden van onschuld is neergelegd in art. 6 lid 2 EVRM, art. 14 lid 2 IVBPR en art. 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Het tweede lid van art. 6 EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze bepaling vormt een bijzondere toepassing van het eerste lid, waarin het fair trial-beginsel is neergelegd. Een inbreuk op de onschuldpresumptie kan daarom, afhankelijk van de omstandigheden, ook een schending opleveren van het eerste lid van art. 6 EVRM.
Het vermoeden van onschuld is voorts neergelegd in de Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (hierna: de Richtlijn).
In de preambule bij de Richtlijn is opgenomen:
“(16) Het vermoeden van onschuld zou worden geschonden wanneer in openbare verklaringen van overheidsinstanties of in andere rechterlijke beslissingen dan die welke betrekking hebben op de vaststelling van schuld een verdachte of beklaagde als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan. Dergelijke verklaringen en rechterlijke beslissingen mogen niet de mening weergeven dat deze persoon schuldig is.”
En voorts:
“(17) Onder „openbare verklaringen van overheidsinstanties” moet worden verstaan: elke verklaring waarin wordt verwezen naar een strafbaar feit, en die uitgaat van een instantie die betrokken is bij de strafrechtelijke procedure met betrekking tot dit strafbare feit — zoals de rechterlijke macht, politie en andere rechtshandhavingsinstanties — of van een andere overheidsinstantie, zoals ministers en andere gezagsdragers, met dien verstande dat dit geen afbreuk doet aan het nationale recht inzake immuniteiten.
(18) De verplichting om verdachten of beklaagden niet als schuldig aan te duiden, mag overheidsinstanties niet beletten informatie openbaar te maken over de strafprocedures wanneer dit strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met het strafrechtelijk onderzoek — zoals wanneer videomateriaal wordt vrijgegeven, en het publiek wordt opgeroepen om te helpen bij het identificeren van de vermeende dader van het strafbaar feit — of met het algemeen belang, zoals wanneer gegevens om veiligheidsredenen worden verstrekt aan de inwoners van een gebied dat is getroffen door een vermeend milieumisdrijf, of wanneer het Openbaar Ministerie of een andere bevoegde instantie objectieve informatie verschaft over de stand van de strafrechtelijke procedure om verstoring van de openbare orde te voorkomen. Het inroepen van dergelijke redenen moet beperkt blijven tot situaties waarin dit, gelet op alle belangen, redelijk en proportioneel zou zijn. In ieder geval mogen de wijze waarop en de context waarin de informatie wordt verspreid, niet de indruk wekken dat de persoon schuldig is alvorens zijn schuld in rechte is komen vast te staan.”
Art. 4, derde lid van de Richtlijn schrijft voor dat de voorlichtingstaak van het openbaar ministerie zich dient te beperken tot hetgeen “strikt noodzakelijk is om redenen die verband houden met het strafrechtelijk onderzoek of het algemeen belang”.
De aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het openbaar ministerie (2020A004, iwtr. 01 september 2020 (hierna: de Aanwijzing) houdt in:
“Het openbaar ministerie en de opsporingsinstanties geven actief en gericht voorlichting over de aanpak en preventie van criminaliteit en over de strafrechtspleging. Hiermee informeren zij de samenleving over de manier waarop zij hun taken in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uitvoeren en leggen zij daarover publiekelijk verantwoording af.
(…)
1.1
Als strafrechtelijke handhavers van de rechtsorde leveren het OM en de opsporingsinstanties een belangrijke bijdrage aan de maatschappelijke veiligheid. Via de media leggen zij publiekelijk verantwoording af door gericht en actief te communiceren over de aanpak en preventie van criminaliteit en over de ontwikkelingen in (concrete) onderzoeken en strafzaken (de strafrechtspleging). Hiermee voorzien zij de samenleving van de informatie die nodig is voor een goed publiek debat over de strafrechtspleging.
(…)
Wanneer in communicatie over de strafrechtspleging tot een persoon herleidbare gegevens worden gebruikt, maakt publicatie daarvan inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die persoon (artikel 8 EVRM, artikel 10 Grondwet). Een dergelijke inbreuk is ten behoeve van de openbaarheid over de strafrechtspleging toegestaan onder de voorwaarde dat daaraan een zorgvuldige belangenafweging is voorafgegaan. De vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid zijn hierbij leidend.
(…)
Het belang van voorlichting is groter naarmate de informatie relevanter is voor het publieke debat. Uitgangspunt blijft dat niet meer informatie wordt verstrekt dan noodzakelijk is voor het verwezenlijken van het belang dat is gediend met openbaarmaking.”
Het respecteren van de onschuldspresumptie wordt door de Richtlijn benoemd als een mee te wegen factor. Uitgangspunt is dat een rechtszaak niet in de media wordt gevoerd. Tevens is uitgangspunt dat vanaf het moment dat de dagvaarding is uitgebracht er een grotere terughoudendheid wordt betracht met betrekking tot inhoudelijke voorlichting over een zaak (2.2).
In het arrest Mucha vs Slowakije (EHRM 25-11-2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1125JUD006370319 heeft het Europees hof overwogen:
“The Court reiterates that the principle of the presumption of innocence will be violated if a judicial decision or a statement made by a public official concerning a person charged with a criminal offence reflects an opinion that he or she is guilty before that person has actually been proved guilty under the law. A fundamental distinction must be made between a statement that someone is merely suspected of having committed a crime and a clear declaration, in the absence of a final conviction, that an individual has committed the crime in question. In this regard the Court has emphasised the importance of public officials' choice of words in statements made by them before a person has been tried and found guilty of a particular criminal offence. While the use of language is of critical importance in this respect, the Court has furthermore pointed out that whether a statement made by a public official is in breach of the principle of the presumption of innocence must be determined within the context of the particular circumstances in which the impugned statement was made. Even the use of some unfortunate language may not be decisive when regard is had to the nature and context of the particular proceedings (see Karaman v. Germany, no. 17103/10, § 63, 27 February 2014, with further references).”
3.1.4
Beoordeling door de rechtbank
Als uitgangspunt geldt dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om de pers te informeren. Het is in het algemeen inherent aan het (straf)recht dat zaken, gelet op hun aard en inhoud, een zekere vorm van media-aandacht met zich brengen. Het is aanvaardbaar dat het openbaar ministerie ook het publiek informeert over strafrechtelijke onderzoeken. Te allen tijde heeft echter te gelden dat een ieder tegen wie een strafvervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Uit de onschuldspresumptie volgt voorts dat bij contacten met de pers de benodigde terughoudend en zorgvuldigheid moet worden betracht door het openbaar ministerie. Niet mag de suggestie worden gewekt dat een verdachte reeds door de strafrechter is schuldig verklaard.
Het komt de rechtbank in beginsel niet vreemd of ongebruikelijk voor dat bij een zaak met de omvang en aard als het onderzoek Taxus gebruik wordt gemaakt van verschillende mediavormen om het publiek op verschillende momenten te voorzien van informatie. Het is de rechtbank niet ontgaan dat gedurende het onderzoek en ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting geregeld belangstelling is geweest van diverse landelijke en regionale mediakanalen. Er is op meerdere dagen schrijvende pers aanwezig geweest alsook zijn camera’s aanwezig geweest die verslag hebben gedaan van het proces op de regionale en landelijke televisie. Afgezet tegen de omvang van het dossier en de veelheid van verdenkingen, is het niet moeilijk om in te zien dat deze verslaglegging was gebaat bij de (achtergrond) informatie zoals verschaft door het openbaar ministerie tijdens het voorlichtend achtergrondgesprek en op de website.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het openbaar ministerie het onderzoek Taxus op oneigenlijke of proactieve gronden heeft willen oppompen en tot een prestigezaak heeft willen maken. Het openbaar ministerie heeft voldoende terughoudendheid betracht. Ten aanzien van de tekst op de website in zijn geheel beschouwd, geldt dat het openbaar ministerie heeft benadrukt dat het gaat om het beeld dat bij het openbaar ministerie bestaat en hetgeen
zijde verdachten in het onderzoek Taxus verwijten. Nergens volgt uit dat zij al hebben gesteld of de indruk hebben gewekt dat de verdachten al door de strafrechter waren veroordeeld. Anders dan de verdediging stelt, heeft het openbaar ministerie aldus geen voorschot genomen op de schuld van de verdachten, noch heeft het openbaar ministerie door de specifieke woordkeuze de suggestie gewekt dat de schuld van de verdachten al vast zou staan of de zaak in de media willen voeren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het openbaar ministerie niet onrechtmatig gehandeld waar het gaat om de contacten en informatievoorziening naar de media en de samenleving door de tekst op de website. Dat betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om, indien aan de orde, op deze grond tot strafvermindering over te gaan.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
Het onderzoek Taxus is gestart in november 2016 en zag in de kern op de verdenking dat [verdachte 1] de invoer van grote partijen (duizenden kilo’s) cocaïne vanuit Zuid-Amerika aanstuurde en dat hij zich samen met anderen schuldig maakte aan gewoontewitwassen.
In de maanden maart tot en met juli 2023 zijn de zaken van 34 verdachten, waaronder de zaak van [verdachte 16] , inhoudelijk behandeld.
[verdachte 16] wordt verdacht van het valselijk opmaken van een drietal documenten en het witwassen van een geldbedrag en een aantal goederen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten zal de rechtbank hierna – voor zover relevant – in gaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard.
4.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank heeft in bijlage 2 opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.1
Gewoontewitwassen en valsheid in geschrift
Aan [verdachte 1] en [verdachte 4] , in persoon en als feitelijke leidinggever, aan [verdachte 20] en [verdachte 16] is ten laste gelegd het in vereniging witwassen van ongeveer € 595.000,-- en/of de activa in [bedrijven] .
Aan [verdachte 31] is ten laste gelegd het in vereniging witwassen van de activa in [bedrijven] .
Aan [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] is verder ten laste gelegd valsheid in geschrifte in vereniging met betrekking tot een intentieverklaring, een geldleenovereenkomst en een koopovereenkomst.
Aan [verdachte 31] is ten laste gelegd valsheid in geschrifte in vereniging met betrekking tot die intentieverklaring en koopovereenkomst.
Aan [verdachte 32] is ten laste gelegd valsheid in geschrifte in vereniging met betrekking tot die geldleenovereenkomst.
Juridisch kader
Er is sprake van witwassen wanneer van een voorwerp de werkelijke aard, herkomst of vindplaats wordt verhuld terwijl men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit voorwerp van een misdrijf afkomstig is. Het moet gaan om een handeling die het verhullen van de criminele aard van het voorwerp tot doel heeft en die handeling moet ook geschikt zijn om de criminele aard te verhullen (de verhullingshandeling).
Er is eveneens sprake van witwassen wanneer iemand een voorwerp voorhanden heeft, gebruikt, omzet of overdraagt terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit voorwerp van misdrijf afkomstig is (de plaatsingshandeling).
Het voorwerp moet afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het is niet vereist dat het voorwerp afkomstig is van een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien het misdrijf waaruit het voorwerp afkomstig zou zijn niet direct is aan te wijzen, is het aan het openbaar ministerie om feiten en omstandigheden aan te dragen die het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp van misdrijf afkomstig is. Van de verdachte mag dan een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verwacht dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien door de verdachte een dergelijke verklaring is gegeven, is het aan het openbaar ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. De rechtbank beoordeelt vervolgens mede op basis van de resultaten van het onderzoek of, ondanks de verklaring van de verdachte, bewezen kan worden verklaard dat (het niet anders kan dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Feitelijke gang van zaken
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[verdachte 20] en [verdachte 16] waren via [betrokkene 72] bestuurder van [betrokkene 70] (hierna: [betrokkene 70] ). [betrokkene 70] heeft op 1 en 3 mei 2018 in totaal € 60.000,-- via de bank betaald voor twee [bedrijven 2] van, indirect, [betrokkene 120] . [betrokkene 70] heeft in juni en juli 2018 € 340.000,-- via de bank betaald voor drie [bedrijven 3] inclusief een beautycentrum van, indirect, [betrokkene 121] .
[verdachte 20] en [verdachte 16] hebben op 24 en 26 april 2018 in verschillende kleinere bedragen voor een totaalbedrag van € 46.230,-- aan contanten gestort op hun persoonlijke bankrekeningen en eveneens in verschillende kleinere bedragen voor een totaalbedrag van € 17.560,-- aan contanten gestort op hun gezamenlijke zakelijke bankrekeningen. Dit geld is direct aangewend voor de aanschaf van de [bedrijven 2] .
[verdachte 20] en [verdachte 16] hebben in de maanden mei tot en met juli 2018 in verschillende kleinere bedragen voor een totaalbedrag van € 135.150,-- aan contanten gestort op hun persoonlijke en zakelijke bankrekeningen. Dit geld is direct aangewend voor de aanschaf van de [bedrijven 3] .
In een gesprek van [verdachte 4] , [betrokkene 61] , [betrokkene 73] op 19 februari 2019 is het volgende gezegd:
[verdachte 4]
: “Hij is 37, want die Bentley die was [kenteken 67] en [kenteken 67] , [verdachte 20] , en hij was op dat moment 37. (…)
[betrokkene 61]
: Ja want hij ging vol gas hoor van de zomer toen een periode. Dat jij op 'n gegeven moment ook zei: Nou dit is niet normaal. Zo makkelijk als ie erom vroeg. Ja en [verdachte 1] gaf dat, maar het was echt niet normaal! Het ging met, met vijftig, vijfenzeventig, honderd, honderdvijftig, het ging met bakken tegelijk.
[verdachte 4]
: Ja en het was nog niet gebracht of hij vroeg alweer het volgende. (…)
[betrokkene 61]
: Ja en gewoon tot 's nachts 12 uur eh 11 uur: "Heb je hem gesproken? Ken ik het ophalen?" Ik zeg tegen [verdachte 4] : dat klopt gewoon niet! (…)
[verdachte 4]
: En hij was gewoon echt dat ie letterlijk zegt. Uh, ‘s middags, op zaterdagmiddag om uh 5 uur, uh, breng honderdvijftig naar me toe. En zondagochtend om 9 uur vroeg ie, zat ie al weer te bellen of die er maandag nog vijfenzeventig bij kon krijgen. (…)
[betrokkene 61]
: Dus ja, [verdachte 1] is daar ook een beetje, eh, ik vind het een dubbel verhaal. Die gaat wel héél Makkelijk, hè?(…) Ik bedoel een jongen van 37 die wekelijks zo makkelijk komt. (…)
[verdachte 4]
: Ja, het is heel simpel. Dat stopt ook niet. Als [verdachte 1] er vrijdag een goed gevoel bij heeft dan gooit ie weer nieuw geld in, geloof mij maar, 100%. (…)
[verdachte 4]
: Nou ja, (…) de helft, als ik het goed begrepen heb, heb die zo betaald voor die overnames. En die andere helft op de bank. En die hebt gewoon ervoor gezorgd dat die op enige manier op zijn rekening terechtkwam. (…)
[betrokkene 73]
: Ja, maar ja, maar van de andere kant, vind ik ook jullie niet vrijuit gaan. Want jij zegt het gaat over een half miljoen, en dat is in gedeeltes betaald. Dan vraag je je dan niet af waar is dit bedrag voor? Want het wordt wel gegeven en er wordt ook geen verantwoording voor afgelegd.
[verdachte 4]
: Nou uh, in principe, uh, uh, weet jij eigenlijk beter waar het aan besteed is dan ik, want jij hebt er de eerste keer bij gezeten.
[betrokkene 73] : Hij wou een paar [bedrijven] overnemen.
[verdachte 4]
: Ja. Daar is dat voor gebruikt, maar hoe die deal precies geweest is. (…)
[betrokkene 61]
: Nee, maar [verdachte 4] , je hebt van de zomer al tegen [verdachte 1] gezegd van "Stop maar". Die had er nòg meer in gedouwd. (…) Kijk, en vergeet niet dat [verdachte 20] natuurlijk ook in de top van [verdachte 1] kwam, hè? [verdachte 1] staat nu ook effe vandaag alweer anders, is alweer veel meer geland, als een half jaar terug was het natuurlijk B.A. zelf. Toen was-ie helemaal The King. (…) Ja maar, maar van de zomer, [verdachte 4] , was die helemaal over de top. Alles kon”.
Blijkens een schriftelijke overeenkomst gedateerd 1 augustus 2018 heeft [verdachte 16] in de periode van 25 april 2018 tot en met 1 augustus 2018 van [verdachte 32] een geldbedrag ter hoogte van € 75.000,-- geleend “
voor de aanschaf van een zestal [bedrijven] ”. Volgens de overeenkomst heeft [verdachte 20] hiervoor aan [verdachte 16] toestemming verleend en is hij tevens akkoord gegaan met de voorwaarden. Het contract vermeldt in tweevoud te zijn opgemaakt op 1 augustus 2018 en is door [verdachte 4] , [verdachte 16] en [verdachte 20] ondertekend.
Volgens [verdachte 4] is [verdachte 20] in mei/juni 2018 een keer bij hem geweest om te praten dat hij geld wilde lenen om de [bedrijven 2] over te nemen.
Tijdens een gesprek van 13 maart 2019 heeft [verdachte 20] in aanwezigheid van [verdachte 16] tegen [verdachte 4] gezegd:

Wat ik, wat ik vorig jaar een paar keer moeilijk heb gevonden, is dat we uhh, dat er geen goeie afspraken zijn gemaakt. En dat heb ik één of twee keer nog benoemd, tegen jou, of [verdachte 1] , ik weet niet zeker wie het was. En ik zou het fijn vinden om goeie afspraken te maken. Ik ben me wel degelijk, ben me er terdege van bewust dat ik een uh, uh, uh, een partner in m'n bedrijf heb zitten, een financieel partner. Uh en ben me er van bewust dat ik dat we, volgens mij goed werk hebben gedaan, om, om, om, om, om het geheel legaal op de bank te krijgen, om dingen te kopen. Ennn, we hebben een vrij strenge accountant, zelfs die heeft uh geen vragen. Ehmm (De deurbel gaat.) Ja, heeft geen vragen met cash storten (…) Dus, we hebben daar goeie dingen in gedaan. En ik wil heel graag goeie afspraken maken”.
Verder had [verdachte 1] volgens [verdachte 20] met hem afgesproken dat [verdachte 1] dochter op de loonlijst zou komen:
“ik zou z'n dochter op de loonlijst zetten en hij wilde eventueel zelf wel elke maand even wat geld geven, zodat we haar kon betalen, zodat (…) ze gewoon netto geld had”. Ook [verdachte 21] , [verdachte 1] jongste dochter, had aanvankelijk van haar vader begrepen dat zij op de loonlijst zou komen en dat ze daar niets speciaals voor zou hoeven doen.
Volgens een schriftelijke intentieverklaring, gedateerd op 18 maart 2019 en ondertekend door [verdachte 4] (namens [verdachte 31] ) en [verdachte 16] en [verdachte 20] (namens [betrokkene 70] en [betrokkene 72] ) hadden partijen ten doel een samenwerkingsovereenkomst of de overname van een zevental [bedrijven 2] door [verdachte 31] . Daarvoor werd door [verdachte 31] op 25 en 28 maart 2019 tweemaal € 10.000,-- overgemaakt naar [betrokkene 70] .
Naar de bankrekening van [betrokkene 70] is op 25 en 28 maart 2019 tweemaal € 10.000,-- overgemaakt met als omschrijving ‘eerste betaling cf overeenkomst’ en ‘tweede betaling conform overeenkomst’.
Op 20 maart 2019 hebben [verdachte 4] en [verdachte 1] uitvoerig met elkaar over zaken gesproken. Over de [bedrijven 2] werd in dit gesprek gezegd:
[verdachte 1]
: “Ik denk dat voordat ik daar echt geld in gaat, uh, dat ik dat lijntje doorknip. Kijk die zes [bedrijven] , als daar nog drie ton bij moet totaal, die brengen wel een keer acht ton op, dus dan is die acht ton ingedekt. Of acht en een halve ton, dat zou dan veertig ruggen zijn. (…) maar je moet wel die lijntjes doorknippen, want dan staat er vier ton schuld alleen op die winkels. (…) Nou ik denk (…) hij betaalt negen procent bij de investeringsmaatschappij, dat we vijf procent rente in dingen moeten brengen. We zijn compagnons in die zaken, we hebben betaald, en de zaak moet, de zaak moet vijf procent rente nog betalen. Over acht ton is veertig rooien per jaar, dat is de man twintig rooien en dan moet je het zelfde geld uit de [bedrijven] krijgen als dat hun eruit krijgen. (…) Als je dan ook nog is ieder twee rooien in de maand eruit krijgt heb je bijna vier rooien in de maand gewoon wit op je rekeningetje van hun vandaan. En je moet zo zien, de [bedrijven] die worden niet echt veel minder waard. Dan laat je als de zaak echt goed loopt ook een aflossinkie van doen, al is het maar een halve ton per jaar op de zes zaken, tien ruggen per zaak.
[verdachte 4]
: Ja.
[verdachte 1]
: Die kant moet je een beetje op.
[verdachte 4]
: Hé, maar wil je wel dat [verdachte 21] echt uhm, d'r actief ermee aan de gang gaat of niet?
[verdachte 1]
: Ja, één of twee dagen in de week, meer hoeft ze niet te doen. Eén dag in de week is genoeg. Dan ziet [verdachte 21] genoeg.
[verdachte 4]
: Dan ziet [verdachte 21] genoeg.”
Op 5 mei 2019 heeft [verdachte 20] een e-mail verzonden aan [verdachte 4] inhoudende, onder meer:
“Beste [verdachte 4] ,
Graag stuur ik je hierbij in vertrouwen informatie toe van onze onderneming [betrokkene 72] . Ik hoop van harte dat je ons wilt en kunt helpen (…) We zijn nu opzoek naar een oplossing waarbij we alle 9 vestígingen overeind blijven en weer winstgevend worden (…)”
en heeft [verdachte 4] per e-mail geantwoord:
“Goedenavond [verdachte 20] en [verdachte 16] ,
Mail ontvangen. Ik ga het doornemen en kom er snel op terug.
Gr. [verdachte 4] ”.
Op 4 juni 2019 heeft [verdachte 4] tegen [verdachte 16] en [verdachte 20] gezegd dat hij een huurcontract had gemaakt, maar:
“dat voor nu even het belangrijkste is, ik moet gewoon een intentieverklaring hebben, dat wij hier al over in gesprek waren.”Vervolgens hebben [verdachte 16] , [verdachte 20] en [verdachte 4] besproken wanneer zij elkaar voor het laatst hebben gezien. [verdachte 4] heeft vervolgens gezegd:
“17 maart stuur je ( [verdachte 20] ) mij een berichtje, morgenochtend, morgenmiddag om 13 uur effe de boel bespreken. Dus vandaar dat ik 18 maart hier op gezet heb.”Uit het verdere verloop van het gesprek bleek dat er gesteggel was over de inhoud van de overeenkomst en of de overeenkomst nog aangepast kon worden. Dit bleek niet mogelijk, aangezien [verdachte 4] de overeenkomst
“niet heeft opgeslagen, echt niet. Ik heb gisteravond op de computer van mijn zoon gemaakt en ik heb uitgeprint en voor de rest heb ik het niet opgeslagen. (..) ik heb ik het niet op deze computer gezet omdat je ziet wanneer die is opgeslagen is, en uh en ik wil gewoon dat risico niet lopen.”[verdachte 20] heeft in dit verband in aanwezigheid van [verdachte 16] tegen [verdachte 4] gezegd: “
nou ja, ik denk dit, ik zet ook weleens iets in het verleden in elkaar zal maar zeggen”.Voorts heeft [verdachte 4] gezegd:
“ik doe dit niet met een andere reden als twee redenen. Om te zorgen dat boekhoudkundig die 20.000 euro een bestemming hebben, want die boekhouder heeft daar een paar keer om gevraagd. En ik heb er wat haast mee gemaakt vanwege het feit dat ik morgen graag zo compleet mogelijk bij die schade kom want namelijk die verzekeringsexpert van de uh de verzekering van het pand maar de Vereniging van Eigenaren hebben een contra-expert inge... en die zijn er morgen allebei. De contra-expert staat natuurlijk aan onze kant, aan de andere kant die wil zo min mogelijk uit betalen. En ik kom morgen met een zo'n compleet mogelijk dossier van kijk dit is wat het is”.
Volgens een door [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] ondertekende koopovereenkomst tussen [betrokkene 72] en [verdachte 31] gedateerd op 14 juni 2019 heeft [verdachte 31] van [betrokkene 70] de activa van zes [bedrijven 2] gekocht. De totale koopsom van de activa bedroeg € 545.000,--. De koopovereenkomst was ondertekend op 14 juni 2019. De levering zou op 16 juni 2019 plaatsvinden.
Op 21 juni 2019 zijn opgericht de vennootschappen [betrokkene 69] (financiële holding) en zes dochtervennootschappen. [betrokkene 69] is dochtervennootschap van [verdachte 31] . De specifieke bedrijfsactiviteit betrof de exploitatie en het beheer van [bedrijven 2] . In een gesprek op 12 juli 2019 met [betrokkene 73] heeft [verdachte 4] gezegd dat hij nieuwe B.V.’s heeft opgericht en de overname van de [bedrijven 2] onderhands heeft geregeld via een activa-passiva-transactie.
Op 4 juli 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verdachte 16] , [verdachte 20] en [verdachte 4] . Er is gesproken over het “nog maken van een overeenkomst voor € 75.000,-, voor de administratie”. [verdachte 4] heeft gezegd:
“Het gaat erom dat ik erin ga zetten dat .. voor dat bedrag, die € 75.000 een soort eerste kooprecht of ehh pand recht komt. Kijk in principe, hier moet je ook even nadenken, € 75.000 is natuurlijk best wel veel in contant. Het is op zich wel prettig omdat het in kleinere bedragen geweest is. lk doe dat vanaf die Duits BV en waarom? Omdat ik daar nagenoeg geen huur(fon) gestort heb (stukje ovst) maar wel in Spanje. Dus ik kan natuurlijk zeggen dat ik dat geld heb (fon) contant gehad die dag en om iedere keer naar Duitsland te rijden om dat te doen is lastig geweest dus ik heb dat op die manier heb ik dat zo gedaan. Op de rekening courant boek ik dat dan weer terug van die Duitse BV weer teruggaat hier naar Nederland toe.. [betrokkene 4] heeft een rekening courant verhouding met dingens (fon) [verdachte 29] kan dit met [verdachte 30] doen dus dat.. dat trekt mekaar dan allemaal wel weer recht maar ik kan hier in Nederland kan ik die € 75.000 niet terug krijgen want die kassa (fon) -ovst-ik heb vorig jaar die hele WWFT gebeuren gehad enzo allemaal.”
[verdachte 20] heeft een andere werkwijze voorgesteld:
“wat je kan doen, dat ik zeg dat ook ik geld geleend heb, hij heeft geld geleend – ntv- dat ik meeteken, het akkoord vindt.”
Verder heeft [verdachte 4] gevraagd of hij de overeenkomst op een B.V. of op [verdachte 16] als privépersoon moest zetten. [verdachte 16] heeft geantwoord dat hij een deel privé en een deel via zijn [bedrijf] had ingebracht. Ook heeft [verdachte 4] voorgesteld om geen exacte datum in de overeenkomst op te nemen, maar bijvoorbeeld “een periode van 25 april tot 1 augustus”. [verdachte 20] heeft vervolgens gezegd:
“Eens, maar dan klopt die toch? Ik teken mee dat ik akkoord ben dat het pandrecht bij jou legt.”
Op 5 juli 2019 heeft [verdachte 4] tegen [verdachte 5] gezegd:
“ [verdachte 4] :
kijk de laatste paar weken ben ik echt van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bezig met die [bedrijven] , waar ik de eerste gesprekken niet bijgezeten heb. Want die jongen is van de zomer ook nog eens een keertje geweest. (ntv) toen keek ie mij aan. (ntv) ik zou het niet doen. Want dat heb geen zin. Want ik heb er vanaf het begin af aan geen vertrouwen in gehad. En eh, nou dat het allemaal tramalant is moet ik dat in principe allemaal...
[verdachte 5]
: gaan oplossen.
[verdachte 4]
: gaan recht breien. Maar het is verpand aan de bank, het moet allemaal terugwerkende kracht contracten maken. (bel) en dingen in elkaar gaan zetten om het een beetje geloofwaardig allemaal te gaan doen. Nou, dat zit er nu allemaal redelijk goed uit. Dus dat gaat ook allemaal de goeie kant op. En je merkt aan hem dat ie dat wel ook wel weer top vindt weet je wel. Vanochtend was ie er effetjes, dan is ie ook super goed te spreken.”
In een gesprek van 14 juli 2019 heeft [verdachte 1] in aanwezigheid van [verdachte 4] tegen [verdachte 24] gezegd:

Maar weet je wat het is, als je in Nederland komt en je bent twee weken in Nederland, klinkt raar, dan wil ik van mijn kinderen en kleinkinderen genieten. Dan wil ik het naar mijn zin hebben. Niet twee weken met een pistool in de rondte, overal ruzie gaan maken en ellende gaan maken voor je eigen geld of je eigen spullen. Weet je wat het is, we hebben [bedrijven] . Hij is nou twee weken of drie weken constant bezig ermee en iedere dag geld erin en dingen erin om het naar ons eigen toe te krijgen. Omdat je niks kan verantwoorden. Maar (…) in die paar jaar tijd dat we hier zitten kennen we inmiddels wel wat verantwoorden. (…) Nou, dat is niet langzamerhand gegaan, dat is gewoon snel gegaan. Dus nu, als we morgen (…) de uitverkoop houden en een zooitje dingen die ik niet kwijt ben, dingen wegzetten gewoon dan (…) hebben we (…) een witte pot.”
Op 18 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verdachte 16] , [verdachte 20] en [verdachte 4] . Zij spraken over een koopcontract voor de overname van [bedrijven 2] . [verdachte 20] leverde alle documenten aan en [verdachte 4] besprak de inhoud van de overeenkomst.
[verdachte 20]
: (…) weet je zo'n curator wil natuurlijk alles weten (…) Ja dat wordt dan een discussie tussen mij en onze advocaat en de curator. (…) Alleen het enige wat ik niet wil is dat dat er straks gezeik uitkomt over hetgeen wat wij met ooit elkaar hebben afgesproken. Daar ben ik een beetje huiverig voor. (…) Mijn advocaat (…) zegt ook van ja, weet je dat, dat contract moet gewoon wel heel erg kloppen zegt ze. (…) Ja en dus dat verhaal moet goed zijn waardoor je gewoon tegen zo'n curator in alle eerlijkheid kan zeggen van joh (…) Zit dus geen bestuurlijke aansprakelijkheid, zitten geen
gekke dingen bij, wij nemen ons verlies en dat is twee ton, dus we benadelen de onderneming daar niet mee, hè..(…)
[verdachte 20]
: Dus dan heb je, dan neem jij hem over op de 16°. Want het eerste salaris ..(ntv).. zo overnemen. Oké, dus dan hebben we deze getekend op de 15°. Dat vinden we wel prima toch, op zaterdag? Of 14 juni dat is een vrijdag. Eens? Ik ga typen.(…)
[verdachte 4]
: Was het zonnetegoed nog hoger als tweehonderdvijftigduizend euro? (….) Ja, maar dan doe je toch gewoon voor het gemak gemangeerd (fonetisch; rechtbank neemt aan: gemaximeerd
) op driehonderdduizend euro?
[verdachte 20]
: Dat is prima. Alleen je moet wel zien te voorkomen dat dan, ik zou twee tachtig doen. Anders zegt de curator doe mij nog effe zeventien ruggen.
[verdachte 4]
: Dan doe je twee vijvenzeventig.
[verdachte 20]
: Ja, dan heb je te veel betaald.
[verdachte 4]
: Ja.
[verdachte 20]
: Dat is in je voordeel.(…)
[verdachte 20]
: Kom even terug. Uhm, wie is de koper ook alweer? Dat is [verdachte 31] , toch?(…) Is [verdachte 31] zijn twee woorden? (…) Heb je ook een tweede naam [verdachte 4] of niet? Is het gewoon [verdachte 4] ? [verdachte 4] ?
Op de vraag hoe hij [verdachte 20] en [verdachte 16] heeft leren kennen heeft [verdachte 4] geantwoord:
‘ [verdachte 20] vorig jaar. [verdachte 16] heb ik later leren kennen. (…) [verdachte 20] is hier een keer vorig jaar een keertje geweest. Het zal precies ruim een jaar terug Ik denk dat het, euh, mei, juni geweest is. Toen kwam hij in principe hier praten om, eh, dat ie geld wilde lenen om de [bedrijven] over te nemen’.
Hoogte bedrag
De eerste vraag is hoeveel (contant) geld [verdachte 1] , [verdachte 4] , [verdachte 31] en/of [verdachte 32] aan [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben gegeven.
Verklaring verdachten
Ter terechtzitting van 6 maart 2023 heeft [verdachte 1] verklaard dat hij contant geld had overhandigd om in de [bedrijven] te stoppen. Ter terechtzitting van 18 april 2023 heeft [verdachte 1] verder verklaard dat hij met drie andere mensen in totaal minimaal € 500.000,-- heeft geïnvesteerd in [bedrijven 2] . “
Die drie mensen gaven contant geld aan mij en ik gaf het in delen aan [verdachte 4] , [verdachte 20] of [verdachte 16] . Het overhandigen van het geld gebeurde op diverse plekken in Nederland. Ik weet niet hoe vaak deze ontmoetingen hebben plaatsgevonden. Ik weet niet meer precies welke afspraken we hadden over de wijze van terugbetalen”.[verdachte 1] heeft verder verklaard dat hij niets weet van een lening van [verdachte 31] en [verdachte 32] aan [verdachte 16] .
[verdachte 4] heeft verklaard dat hij niet weet hoeveel [verdachte 1] heeft geïnvesteerd in de [bedrijven 2] . Hij heeft verder verklaard dat hij één keer geld gebracht heeft bij [verdachte 20] en dat er een andere keer geld bij mij opgehaald en dat dit geld was klaargelegd door [verdachte 1] zelf. Hij had het gekregen in een tasje en doorgegeven aan [verdachte 20] . Hij heeft verder verklaard dat [verdachte 32] € 75.000,-- in contanten heeft uitgeleend voor de gehele onderneming en dat [verdachte 1] op enig moment wel wist dat [verdachte 32] investeerde in de [bedrijven 2] . [verdachte 4] heeft ook verklaard dat [verdachte 31] € 20.000,-- per bank heeft gegeven. [verdachte 16] was in de veronderstelling dat € 445.000,-- was geïnvesteerd in de [bedrijven 2] .
[verdachte 20] heeft verklaard dat hij ervan uit gaat dat hij en [verdachte 16] allebei € 100.000,-- hebben geleend, dus samen € 200.000,--. [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben beiden verklaard het eerder niet was gelukt financiering te krijgen van een reguliere bank of investeerder voor de [bedrijven 2] .
Verdere feiten en omstandigheden
In een gesprek op 5 juli 2019 heeft [verdachte 1] over de [bedrijven 2] tegen [verdachte 4] gezegd:
‘ik geef niet zo maar 500 ruggen’.In een gesprek van [verdachte 4] , [betrokkene 61] , [betrokkene 73] op 19 februari 2019 komt aan de orde dat
‘een half miljoen’in gedeeltes is betaald aan [verdachte 20] . Die gesprekken bevestigen [verdachte 1] verklaring ter zitting dat hij minimaal € 500.000,-- heeft geïnvesteerd.
Op papier is € 60.000,-- voor twee [bedrijven 2] en € 340.000,-- voor drie [bedrijven 3] betaald. De totale investering zou dan € 400.000,-- bedragen. In een gesprek van 22 mei 2019 opgenomen in het bedrijfspand van [verdachte 27] hebben [verdachte 20] en [verdachte 16] met [verdachte 4] echter besproken dat zij ‘bij [betrokkene 121] ’ 390 hebben betaald, waarvan 340 ‘voor in de boeken’. In een gesprek van 25 maart 2019 heeft [verdachte 1] gezegd dat hij Rijswijk en Wassenaar kocht voor 130 ruggen samen. [betrokkene 120] heeft in tranen verklaard
‘dat ze het nooit had moeten aannemen’. Uit het gesprek van 19 februari 2019 maakt de rechtbank op dat [verdachte 4] in de veronderstelling verkeerde dat de helft van de overnamesom contant werd betaald en de andere helft via de bank en dat [verdachte 20] ervoor heeft gezorgd dat contant geld op zijn rekening terechtkwam.
Uit een foto van aantekeningen op een notitieblaadje en uit een gevonden pdf-file is op te maken dat de [bedrijven 2] een koopprijs hebben van € 125.000,-- en dat de [bedrijven 3] een koopprijs hebben van € 390.000,--. Ook uit een gesprek van [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] op 11 juni 2019 kan worden opgemaakt dat in april, mei, juni en juli 2018 contante betalingen zijn gedaan aan Duine. Uit dit alles wordt afgeleid dat zowel voor de [bedrijven 2] als voor de [bedrijven 3] naast de betalingen per bank ook contante betalingen zijn gedaan en dat de totale koopprijs € 515.000,-- bedraagt.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat [verdachte 1] en [verdachte 4] en/of [verdachte 31] en [verdachte 32] samen in totaal ongeveer € 500.000,-- aan [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben gegeven, waarvan € 20.000,-- per bank en de rest contant. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de verklaring van [verdachte 20] .
Van misdrijf afkomstig
De volgende vraag is of dit bedrag van ongeveer € 500.000,-- aan contant geld van misdrijf afkomstig is.
Voor [verdachte 1] geldt dat hij geen legaal inkomen of vermogen had terwijl hij is veroordeeld wegens grootschalige drugshandel, waardoor het vermoeden bestaat dat een door hem beschikbaar gesteld bedrag van misdrijf afkomstig is. [verdachte 1] is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat hij op legale wijze inkomsten heeft verworven, die voldoende waren om in zijn luxe levensstijl en verdere uitgaven te bekostigen.
Ook over de herkomst van het geld dat [verdachte 1] aan [verdachte 20] en [verdachte 16] heeft gegeven heeft [verdachte 1] geen afdoende verklaring afgelegd. Voor het eerst ter terechtzitting van 6 maart 2023 heeft [verdachte 1] verklaard dat hij niet alleen heeft geïnvesteerd, maar dat drie anderen óók geldbedragen hebben gegeven. Die verklaring is niet verifieerbaar, omdat [verdachte 1] niet heeft willen zeggen wie die anderen zijn en is ook niet op andere wijze aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte 1] dan ook geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van de contante gelden die hij heeft verstrekt.
Voor het totaalbedrag van € 95.000,-- (€ 75.000,-- + € 20.000,--) dat op papier door [verdachte 32] en [verdachte 31] ter beschikking was gesteld geldt dat dit volgens [verdachte 4] afkomstig is uit de bedrijfsvoering van de [betrokkene 4] en [betrokkene 67] . Het zou gaan om huurinkomsten vanuit Duitsland. De boekhouding van de [betrokkene 4] / [betrokkene 67] is niet inzichtelijk, zodat ook in zoverre geen verklaring kan worden gevonden voor dat geldbedrag. Daar komt bij dat [verdachte 4] op 4 juli 2019 tegen [verdachte 20] en [verdachte 16] heeft gezegd dat hij het bedrag van € 75.000,-- inbracht via ‘die Duitse B.V.’, omdat hij het in Nederland niet meer in de kas kon doen na een Wwft-controle. Daaruit maakt de rechtbank op dat dit geld niet werkelijk afkomstig was uit [verdachte 32] . Niet duidelijk is geworden waar het wél vandaan is gekomen.
De bedragen ter beschikking gesteld door [verdachte 1] dan wel afkomstig uit de bedrijfsvoering van de [betrokkene 4] / [betrokkene 67] zijn middellijk uit enig misdrijf afkomstig, niet alleen het bedrag van € 75.000,-- dat contant ter beschikking is gesteld, maar ook het bedrag van € 20.000,-- dat via de bank is betaald. Alle bedrijfsactiviteiten van [betrokkene 4] / [betrokkene 67] zijn terug te voeren op van misdrijf afkomstige voorwerpen en de handel in legale, in de zin van niet van misdrijf afkomstige voorwerpen, is niet te onderscheiden van de handel in voorwerpen die wél van misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap en rol van [verdachte 4]
De rechtbank concludeert dat [verdachte 1] en [verdachte 20] weliswaar eerst gesprekken hebben gevoerd buiten aanwezigheid van [verdachte 4] , maar dat [verdachte 4] al vrij snel daarna in contact was gekomen met [verdachte 20] en [verdachte 16] . [verdachte 4] heeft in een afgeluisterd gesprek gezegd dat [verdachte 20] in mei of juni 2018 is komen praten, omdat hij geld wilde lenen om de [bedrijven 2] over te nemen. Volgens [betrokkene 61] heeft [verdachte 4] in de zomer (de rechtbank begrijpt: het jaar 2018) al tegen [verdachte 1] gezegd dat hij moest ophouden er nog meer geld in te stoppen. Zelf heeft [verdachte 4] op 5 juli 2019 tegen [verdachte 5] gezegd dat hij er vanaf het begin af aan geen vertrouwen in heeft gehad.
Op grond van de verklaringen van [verdachte 1] en [verdachte 4] , die elkaar op dat punt ondersteunen en ook worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en dus in zoverre bruikbaar zijn voor bewijs, stelt de rechtbank vast dat [verdachte 4] in de zomer van 2018 op verzoek van [verdachte 1] (tonnen) contant geld in tasjes heeft overhandigd aan [verdachte 20] , blijkbaar zonder dat hij ‘er’ vertrouwen in had. Alleen al vanwege die gang van zaken – tonnen contant geld in tasjes – moest hij ervan uitgaan dat hij bezig was met het overdragen van geld dat van misdrijf afkomstig was, te meer nu [verdachte 4] wist dat [verdachte 1] in het verleden voor drugsdelicten was veroordeeld, een ontnemingsvordering had lopen en niets op zijn naam kon hebben, dat [verdachte 1] zijn inkomen en/of vermogen niet kon verantwoorden en buiten het zicht van justitie en de belastingdienst wilde houden en dat [verdachte 1] er ook zonder bankrekening een luxe levensstijl op na hield.
Valse intentieverklaring
Op 4 juni 2019 heeft [verdachte 4] aan [verdachte 20] en [verdachte 16] gevraagd een intentieverklaring te ondertekenen gedateerd op 18 maart 2019 waarbij [betrokkene 70] en [verdachte 31] afspreken ‘de mogelijkheden tot een samenwerkingsovereenkomst of een overname aan te gaan’ en [verdachte 31] in het kader daarvan omstreeks 25 maart en omstreeks 28 maart twee betalingen zal doen van € 10.000,-- elk aan [betrokkene 70] . Het schriftelijk stuk is daarmee geantidateerd, ‘in het verleden in elkaar gezet’, zoals [verdachte 20] dat heeft genoemd. Daarbij heeft [verdachte 4] de computer van zijn zoon gebruikt, omdat hij niet het risico wilde lopen dat iemand zou zien wanneer het document was opgeslagen. Dit betekent dat de intentieverklaring in strijd met de waarheid is opgesteld en daarmee vals is. Ook inhoudelijk is de intentieverklaring vals. [verdachte 31] en [betrokkene 70] waren eind maart 2019 het stadium reeds lang gepasseerd dat de mogelijkheden tot een samenwerking werden onderzocht.
[verdachte 4] , [verdachte 16] en [verdachte 20] hebben de intentieverklaring derhalve op onderdelen valselijk opgemaakt. De intentieverklaring is op 16 september 2020 aangetroffen op [locatie 46] in De Meern, waar op dat moment de [betrokkene 4] / [betrokkene 67] kantoor hielden. [verdachte 4] heeft de intentieverklaring dus voorhanden gehad.
Valse geldleenovereenkomst
Zoals hierboven is geconcludeerd was het bedrag van € 75.000,-- niet werkelijk afkomstig uit [verdachte 32] . [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben ‘voor de administratie’ na een overleg op 4 juli 2019 een lening van € 75.000,-- vastgelegd in een schriftelijk stuk dat volgens de tekst ervan is overeengekomen en ondertekend op 1 augustus 2018. Hiermee is sprake van antidatering van de geldleenovereenkomst. [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben deze overeenkomst immers opgemaakt en ondertekend ná het lenen van het in de overeenkomst genoemde geldbedrag. De datum van de overeenkomst is daarom vals.
Dit betekent dat de geldleenovereenkomst in strijd met de waarheid is opgesteld. [verdachte 4] , [verdachte 16] en [verdachte 20] hebben de geldleenovereenkomst op onderdelen valselijk opgemaakt. Op 16 september 2020 is de geldleenovereenkomst tussen [verdachte 32] en [verdachte 16] aangetroffen op [locatie 46] in De Meern. Op 21 juli 2021 is op [locatie 57] in Düsseldorf - zijnde het adres van de boekhouder van [verdachte 32] - een kopie van deze overeenkomst aangetroffen. [verdachte 4] heeft de geldleenovereenkomst daarmee voorhanden gehad.
Valsheden instrumenteel aan witwassen
Met de valse intentieverklaring en de valse geldleningsovereenkomst is de werkelijke gang van zaken verhuld en daarmee is sprake van witwashandelingen. Dat blijkt ook uit de mededelingen van [verdachte 4] op 5 juli 2019 dat hij met terugwerkende kracht allemaal contracten moest maken en dingen in elkaar moest gaan zetten om de trammelant met de [bedrijven 2] een beetje geloofwaardig recht te breiden. [verdachte 4] heeft achteraf de grondslag gefingeerd voor betalingen aan [verdachte 20] en [verdachte 16] die al hadden plaatsgevonden. Daarmee heeft hij [verdachte 32] en [verdachte 31] ingezet als witwasvehikel voor een bedrag van € 75.000,-- en een bedrag van € 20.000,--.
Wetenschap en rol van [verdachte 20] en [verdachte 16]
Ook [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben geweten dat zij van misdrijf afkomstig geld aannamen en daarmee voorhanden hadden en gebruikten, omdat het ging om ongeveer € 500.000,-- contant geld in tasjes. Hun verklaring dat zulke grote bedragen in contanten in hun branche gebruikelijk zijn, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Een bedrag van € 500.000,-- in contanten duidt ongeacht de branche op witwassen. Daarbij komt dat niet meteen al in het begin is vastgelegd
dat[verdachte 20] en [verdachte 16] geld ontvingen,
hoeveelzij ontvingen,
van wiezij dat ontvingen en
welke voorwaardenaan de betaling waren verbonden. Er zijn geen afspraken gemaakt over terugbetaling en rente. Er zijn geen aandelen in de vennootschap verkocht. Wél heeft [verdachte 20] met [verdachte 1] afgesproken dat diens jongste dochter [verdachte 21] op de loonlijst zou komen en dat [verdachte 1] daarvoor eventueel zelf elke maand wat geld zou geven. De pas achteraf opgestelde, valse overeenkomsten hebben slechts betrekking op een bedrag van in totaal € 95.000,--. En dat allemaal terwijl het [verdachte 20] en [verdachte 16] niet was gelukt financiering te krijgen van een reguliere bank of investeerder. [verdachte 20] en [verdachte 16] hebben dan ook op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het witwassen van van misdrijf afkomstige geldbedragen door van een onbekende geldschieter zonder enige vorm van zekerheid en zonder enige mondelinge of schriftelijke afspraak tassen contant geld aan te nemen.
Daar komt nog bij dat [verdachte 20] en [verdachte 16] in de periode van april tot en met juli 2018 toeren hebben moeten uithalen om ongeveer € 200.000,-- contant geld in kleine delen op door hen gecontroleerde bankrekeningen te krijgen en daarmee de twee verkopers van de [bedrijven 2] per bank te betalen, voor zover die per bank zijn betaald. Tijdens een gesprek van 13 maart 2019 heeft [verdachte 20] in aanwezigheid van [verdachte 16] tegen [verdachte 4] gezegd ‘
dat we, volgens mij goed werk hebben gedaan, om (…) het geheel legaal op de bank te krijgen’.Verder is opmerkelijk dat heeft [verdachte 20] in mei 2019 een e-mail heeft gezonden aan [verdachte 4] waarin hij doet alsof hij op zoek is naar een nieuwe financier voor de [bedrijven 2] , terwijl dan al gedurende een jaar tijd aanzienlijke bedragen via en/of door [verdachte 4] ter beschikking zijn gesteld.
[verdachte 16] heeft zich verweerd met de stelling dat hij zich niet met de financiering heeft bemoeid en dat hij ook nooit zelf geld heeft aangenomen van [verdachte 4] of [verdachte 1] , maar contant geld kreeg van [verdachte 20] . Dat [verdachte 16] rechtstreeks van [verdachte 4] of [verdachte 1] contant geld heeft aangenomen kan niet worden vastgesteld, maar vast staat wel dat hij via [verdachte 20] contant geld heeft gekregen. Ook voor [verdachte 16] was toen duidelijk dat dit contante geld niet van een bonafide investeerder afkomstig kon zijn. Hij kan zich er niet achter verschuilen dat hij zich niet heeft bemoeid met de financiering, voor zover dat al juist mocht zijn.
Activa in [bedrijven] en een valse koopovereenkomst
Volgens een schriftelijke overeenkomst van 14 juni 2019 heeft [verdachte 31] activa gekocht van [betrokkene 70] . De schriftelijke overeenkomst kon echter niet op die datum zijn ondertekend, omdat nog over de tekst ervan wordt gesproken door [verdachte 4] en [verdachte 20] en de tekst door [verdachte 20] werd getypt op 18 september 2019. [verdachte 4] heeft erkend dat hij deze overeenkomst ‘heeft teruggebracht in de tijd’. De overeenkomst is vals in de zin van geantidateerd.
Ter terechtzitting van 18 april 2023 heeft [verdachte 4] verklaard dat de [bedrijven 2] direct na oprichting van de B.V.’s zijn overgenomen
. ‘Op de eerste dag, direct na de oprichting van de nieuwe B.V.’s, hebben we de loonachterstanden van het personeel betaald en viel de feitelijke bedrijfsvoering onder onze B.V.’s.’Die B.V.’s, te weten [betrokkene 69] en zes dochtervennootschappen, zijn opgericht op 21 juni 2019. Op 12 juli 2019 heeft [verdachte 4] in een gesprek gezegd dat hij de overname onderhands heeft geregeld via een activa-passiva-transactie. Op 14 juli 2019 heeft [verdachte 1] gezegd: ‘
we hebben [bedrijven] . Hij is nou twee weken of drie weken constant bezig ermee en iedere dag geld erin en dingen erin om het naar ons eigen toe te krijgen’.Die uitspraak strookt met de datum van oprichting van de B.V’s. De rechtbank concludeert dat de [bedrijven 2] in de loop van de maand juni 2019 feitelijk in bezit zijn gekomen van [verdachte 31] .
Over de voor de activa te betalen prijs bestond in juni 2019 echter nog geen overeenstemming. Pas op 18 september 2019 hebben [verdachte 20] en [verdachte 4] overleg gevoerd hoe de prijs zo kon worden opgebouwd dat er niet daadwerkelijk betaald hoefde te worden – de passiva van de [bedrijven] , waaronder de lening van € 75.000,-- aan [verdachte 16] , vormden samen de koopsom – maar de curator toch zou afzien van het inroepen van de actio pauliana of het aansprakelijk stellen van de bestuurders. Omdat in juni 2019 geen overeenstemming bestond over de prijs hebben [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] de schriftelijke activa-passiva-overeenkomst ook in dat opzicht valselijk opgemaakt.
Aangezien [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] deze overeenkomst hebben opgemaakt en ondertekend ná de overdracht en levering van de [bedrijven 2] is ook de koopovereenkomst in strijd met de waarheid opgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte 4] , [verdachte 16] en [verdachte 20] de koopovereenkomst op onderdelen valselijk hebben opgemaakt. De koopovereenkomst tussen [betrokkene 72] en [verdachte 31] is op 16 september 2020 aangetroffen op [locatie 46] in De Meern. [verdachte 4] heeft de koopovereenkomst derhalve voorhanden gehad. Ook deze valsheid heeft tot doel de werkelijke gang van zaken te verhullen.
[verdachte 1] , [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] wisten dat in de [bedrijven 2] een grote som van misdrijf afkomstig geld is gestoken. Daarmee wisten ze dat de activa ook van misdrijf afkomstig waren. Naar het oordeel van de rechtbank is de overname van de inventaris en voorraad van de [bedrijven 2] dan ook aan te merken als een witwashandeling, namelijk het verwerven respectievelijk overdragen.
De overname van de goodwill van de [bedrijven 2] beschouwt de rechtbank niet als witwassen, omdat goodwill geen zaak en geen vermogensrecht is en daarmee geen voorwerp in de zin van de witwasbepalingen.
Daderschap [verdachte 31] en [verdachte 32] en feitelijke leidinggeven
[verdachte 31] en [verdachte 32] hebben zich op verschillende manieren laten gebruiken als witwasvehikel. Daarmee is sprake van daderschap van beide rechtspersonen. Zowel [verdachte 1] als [verdachte 4] hebben leiding gegeven aan dit witwassen. Zij worden aangemerkt als feitelijke leidinggever van de vennootschappen, ook voor wat deze gedragingen betreft.
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen:
  • dat [verdachte 1] en [verdachte 4] , in persoon en als feitelijke leidinggever, dat [verdachte 20] en [verdachte 16] in vereniging ongeveer € 500.000 en de activa in [bedrijven] (inventaris en voorraad) hebben witgewassen;
  • dat [verdachte 31] in vereniging de activa in [bedrijven] (inventaris en voorraad) heeft witgewassen;
  • dat [verdachte 4] , [verdachte 20] en [verdachte 16] in vereniging valsheid in geschrifte met betrekking tot een intentieverklaring, een geldleenovereenkomst en een koopovereenkomst hebben gepleegd;
  • dat [verdachte 31] in vereniging valsheid in geschrifte heeft gepleegd met betrekking tot de intentieverklaring en koopovereenkomst en
  • dat [verdachte 32] in vereniging valsheid in geschrifte met betrekking tot de geldleenovereenkomst heeft gepleegd.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte 16] de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De tekst van de bewezenverklaring is als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij strafoplegging rekening te houden met haar verweer ten aanzien van de hoogte van het nadeelbedrag, de straffen die in vergelijkbare zaken en in de reeds afgedane zaken van de medeverdachten zijn opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de
omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke
omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
[verdachte 16] en [verdachte 20] waren zakenpartners en wilden via hun vennootschap [betrokkene 70] zes [bedrijven 2] kopen. Zij hadden daarvoor externe financiering nodig. Zowel de bank als een financieringsmaatschappij wezen hun kredietaanvraag af, maar [verdachte 1] hapte toe. Hij was bereid zonder enige verdere afspraak, behalve dan de toezegging dat zijn dochter op de loonlijst zou komen, een bedrag van € 500.000,-- in contanten in de [bedrijven 2] te investeren. Hij verstrekte dat geld in delen via [verdachte 4] . [verdachte 4] gaf het contante geld in tassen aan [verdachte 20] , die op zijn beurt een deel ervan aan [verdachte 16] gaf. Op geraffineerde wijze stortten [verdachte 16] en [verdachte 20] het contante geld in kleine delen op door hen gecontroleerde bankrekeningen en kochten daarmee [bedrijven 2] . Zo kon het feit dat er zoveel contant geld werd ingebracht onder de radar blijven. Zij brachten op die manier een geldbedrag van ongeveer € 500.000,- uit de onderwereld in de bovenwereld.
[verdachte 16] heeft met zijn handelen de (drugs)criminaliteit gefaciliteerd. Hij heeft bovendien de concurrentiepositie ondermijnd van ondernemingen die afhankelijk zijn van financiering door een bank en zich wél aan de regels houden. Hij heeft uit eigen gewin de integriteit van het economisch verkeer aangetast en financieel nadeel toegebracht aan de economie. Dergelijk handelen veroorzaakt maatschappelijke onrust en is een bedreiging voor de samenleving.
De [bedrijven 2] waren geen commercieel succes en [verdachte 1] wilde ze naar zich toe halen. [verdachte 16] werkte daarvoor mee aan het opstellen valse overeenkomsten. Uit de gesprekken die [verdachte 16] , [verdachte 20] en [verdachte 4] in die periode voerden blijkt opnieuw dat [verdachte 16] geen boodschap had aan integer zaken doen. Hij heeft slechts gehandeld uit eigen gewin. Ook ter terechtzitting heeft [verdachte 16] geen inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen. Hij heeft zijn banden met de [bedrijven 2] bovendien nog altijd niet verbroken, zelfs niet nadat hij na sluitingstijd in het bedrijfspand aan de [locatie 38] een geweldsincident had horen plaatsvinden.
Het Landelijk Overleg Vak inhoud Strafrecht (LOVS) heeft oriëntatiepunten voor straftoemeting van in het geval van fraude. Daarbij wordt witwassen aangemerkt als fraude, mits de gedragingen hebben plaatsgevonden in een frauduleuze context. Bij een benadelingsbedrag tussen € 500.000,-- en € 1.000.000,-- is volgens deze oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats van 18 tot 24 maanden.
[verdachte 16] is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 februari 2023 niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. De behandeling van de zaak heeft lang geduurd, maar gelet op de omvang en complexiteit van de zaak levert dat geen schending op van de redelijke termijn.
Gelet op alle omstandigheden veroordeelt de rechtbank [verdachte 16] tot een gevangenisstraf van achttien maanden. Anders dan het openbaar ministerie ziet de rechtbank geen aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A. van Steen, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Siebrand, mr. F.F. Westhoek en R. Claessens, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 oktober 2023.