ECLI:NL:RBDHA:2023:163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/09/637859 / JE RK 22-2344
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 5 januari 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter oordeelde dat de ondertoezichtstelling niet meer noodzakelijk is, omdat de minderjarige bereid is hulpverlening aan te gaan en de vader hem daarin ondersteunt. Tevens werd vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer nodig is, aangezien dit enkel de feitelijke situatie zou bekrachtigen dat de minderjarige bij de vader verblijft. De kinderrechter benadrukte dat de kinderbeschermingsmaatregelen zeer belastend zijn voor de minderjarige en demotiverend werken.

De zaak kwam voort uit een verzoekschrift dat op 9 november 2022 was ingediend. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens de zitting op 5 januari 2023 was de moeder niet aanwezig, terwijl de vader en de vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling wel aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige feitelijk bij de vader verblijft.

De kinderrechter concludeerde dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet meer aanwezig zijn, gezien de positieve ontwikkeling van de minderjarige en de bereidheid van de vader om ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing afgewezen, en benadrukte het belang van een goede omgangsregeling tussen de minderjarige en de moeder. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/637859 / JE RK 22-2344
Datum uitspraak: 5 januari 2023

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 9 november 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in artikel 1:265j, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, van 21 december 2022.
Op 5 januari 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader.
De moeder is conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Feiten

- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de vader.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 januari 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 6 januari 2022 tot 6 januari 2023, en voor dezelfde duur een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag voor de duur van drie maanden. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er bestaan enerzijds onverminderd zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] die verband houden met de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder doet haar uiterste best om haar problematiek te reguleren, is onder behandeling bij GGZ Rivierduinen en heeft contact met een ADHD-coach vanuit de gemeente. Op de momenten dat het beter gaat met de moeder bestaat echter de kans dat zij [minderjarige] naar zich toe trekt en dat heeft een negatief effect op [minderjarige] . De gecertificeerde instelling ziet van de andere kant ook dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing een demotiverend effect hebben op [minderjarige] . De gecertificeerde instelling zou dan ook begrijpen als de maatregelen niet worden verlengd, mede gelet op het feit dat [minderjarige] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het is dan wel van belang dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld tussen [minderjarige] en de moeder om onduidelijkheid te voorkomen. Verder is het belangrijk dat hulpverlening vanuit Cardea in de vorm van MDFT doorgang blijft vinden om [minderjarige] verder te ondersteunen. Met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat deze slechts zal worden gebruikt om duidelijk te maken dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader ligt: er wordt niet meer gewerkt aan thuisplaatsing bij de moeder.
De vader heeft niet ingestemd met het verzochte. De ondertoezichtstelling werkt erg demotiverend voor [minderjarige] . Hij doet zijn uiterste best en is gemotiveerd om door te gaan met de MDFT-therapie vanuit Cardea, dus de vader vindt dat [minderjarige] dat vertrouwen moet worden gegeven. De vader is ook bereid [minderjarige] intrinsiek te motiveren, omdat hij het heel belangrijk vindt dat de MDFT doorgang vindt. Verder is de vader van mening dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder een natuurlijk proces moet zijn. [minderjarige] kan zelf de keuze maken wanneer hij wel of niet naar de moeder gaat.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer, althans onvoldoende, aanwezig zijn. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
Sinds de betrokkenheid van Cardea in de vorm van MDFT is sprake van een positieve ontwikkeling bij [minderjarige] . De vader en [minderjarige] werken vrijwillig en gemotiveerd mee aan de hulpverlening. Er is nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging vanwege de psychische gesteldheid van de moeder en de zorgen dat zij [minderjarige] naar zich toetrekt op de momenten dat zij zich beter voelt. Maar gezien de bereidheid om daarvoor hulpverlening te aanvaarden en met name de stevige ondersteunende positie van de vader, kan ook in het kader van vrijwilligheid hieraan gewerkt worden. Een ondertoezichtstelling is daarvoor naar het oordeel van de kinderrechter niet meer nodig.
[minderjarige] ervaart de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing als zeer belastend en het demotiveert hem. De kinderrechter vindt het belangrijk [minderjarige] nu het vertrouwen te geven om de positieve ontwikkeling voort te zetten in het vrijwillig kader. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat de afwijzing van de kinderbeschermingsmaatregelen tot gevolg heeft dat alle verantwoordelijkheid op de schouders van de vader komt te liggen en hij [minderjarige] zal moeten beschermen. De kinderrechter drukt de vader op het hart dat het van groot belang is dat de MDFT doorgang blijft vinden en dat de vader hulp zoekt als de situatie dreigt te verslechteren. De vader heeft de kinderrechter ter zitting toegezegd dat
hij samen met [minderjarige] in het vrijwillig kader het hulpverleningstraject met Cardea verder zal doorlopen, en dat de vader [minderjarige] hiervoor zal blijven motiveren.
De kinderrechter ziet geen aanleiding om een machtiging uithuisplaatsing te geven, alleen maar om te bekrachtigen wat al lange tijd feitelijk de situatie is: [minderjarige] heeft feitelijk hoofdverblijf bij de vader gekregen, staat ook ingeschreven op het adres van de vader, en bij de vader ligt het zwaartepunt van de opvoeding en ondersteuning van [minderjarige] . Het is niet meer nodig om deze feitelijke situatie nog met een machtiging uithuisplaatsing te bekrachtigen, wat er ook zij van het feit dat kennelijk ooit in het verleden het hoofdverblijf bij de moeder is bepaald. Het feitelijke hoofdverblijf van [minderjarige] ligt immers al geruime tijd bij de vader.
Voor zowel de gecertificeerde instelling als de vader is bovendien duidelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer wordt gebruikt om terug te werken naar het verblijf bij de moeder. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook daarom niet meer nodig. Uiteraard is het van belang dat [minderjarige] goed, onbelast contact met zijn moeder heeft, zo vaak als dat veilig en onbelastend mogelijk is.
De vader moet zich realiseren dat nu de machtiging uithuisplaatsing niet wordt gegeven, hij het risico loopt mogelijk in een procedure door de moeder te worden betrokken, als de ouders het hierover toch niet eens blijken te zijn. De vader heeft ter zitting aangegeven zich dat te realiseren. De kinderrechter spoort de ouders aan om – los van de term hoofdverblijf - met elkaar af te spreken dat het zwaartepunt van de opvoeding bij de vader ligt, zodat dit ook voor [minderjarige] meer duidelijkheid zal geven.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling;
en
wijst af het verzoek tot verlenging van de machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2023 door mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 januari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.