In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. A.H. Hekman, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag. Eiser had op 14 december 2022 bezwaar gemaakt, maar de Staatssecretaris heeft niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes weken een beslissing genomen. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, en dat eiser terecht beroep heeft ingesteld na het verstrijken van de beslistermijn.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris in gebreke is gebleven. De rechtbank bepaalt dat de Staatssecretaris binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op het bezwaar moet nemen. Indien de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, moet hij een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50, en dat het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- door de Staatssecretaris moet worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 26 juli 2023.