ECLI:NL:RBDHA:2023:16266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.29413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en minderjarigheid in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.J.W. Melchers, heeft zijn aanvraag ingediend met de stelling dat hij minderjarig is, wat hij voor het eerst op 6 oktober 2023 heeft geclaimd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 oktober 2023, waarbij eiser aanwezig was met een tolk, F. Cisse, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vertegenwoordigd was door mr. M. Talsma.

De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen deze beslissing, waarbij hij stelt dat zijn geboortedatum in de registraties in Oostenrijk en Bulgarije niet klopt. De rechtbank concludeert dat er geen concrete twijfel bestaat over de geboortedatum van eiser, die geregistreerd staat als 2005. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn geboortedatum 2008 is, en de rechtbank wijst op de betrouwbaarheid van de registraties in de betrokken landen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is en dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. De beroepsgrond van eiser wordt verworpen, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding voor proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 20 oktober 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29413
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Talsma).

Overwegingen

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1.
Het beroep is, tezamen met de zaak NL23.29414, behandeld op zitting op 10 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
F. Cisse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.2.
Na de zitting heeft eiser nog stukken overgelegd en de rechtbank verzocht het onderzoek te heropenen. De beslissing op dat verzoek staat onder punt 6.2.

Beoordeling door de rechtbank

2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Oostenrijk verstuurd. Oostenrijk heeft dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft tegen de overwegingen van verweerder beroepsgronden ingediend. De rechtbank bespreekt deze beroepsgronden hieronder.
Minderjarigheid
4. Eiser heeft bij zijn aanvraag verklaard dat hij op [geboortedatum] 2005 is geboren. Hij stelt voor het eerst op 6 oktober 2023 dat hij minderjarig is. Hij heeft kopieën van een pagina van twee paspoorten overgelegd. Hij stelt dat hij het paspoort waarin staat dat hij op [geboortedatum]
2005 is geboren, met smeergeld heeft verkregen. Nadat hij dit paspoort heeft gekregen, is hij snel vertrokken uit Jemen. Hij stelt dat er een datum op moest staan, waarmee hij zonder problemen zelfstandig het land kon verlaten. Dat zou kunnen vanaf zeventienjarige leeftijd. Hij stelt dat het paspoort waarin staat dat hij op [geboortedatum] 2008 is geboren door zijn ouders is aangevraagd en op 4 oktober 2023 is afgegeven. Eiser stelt, ook al is het laat in de procedure, dat hij eigenlijk op [geboortedatum] 2008 geboren is. Eiser heeft dit niet eerder verteld in Bulgarije of Oostenrijk, omdat hij daar geen gelegenheid toe kreeg en omdat eiser geen bewijs voor zijn geboortejaar had.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Het staat vast dat de geboortedatum van eiser in Oostenrijk en Bulgarije als [geboortedatum] 2005 staat geregistreerd. De rechtbank overweegt dat verweerder, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in beginsel vanuit mag gaan dat de registraties in Oostenrijk en Bulgarije zorgvuldig hebben plaatsgevonden. Op grond van vaste rechtspraak, zoals de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 januari 20171 en 20 maart 20172, mag verweerder vervolgens op basis van de registratie in Eurodac uitgaan van die geboortedatum van eiser. De rechtbank is van oordeel dat er sprake moet zijn van concrete twijfel voordat er aanleiding bestaat om nader onderzoek te verrichten naar de juistheid van die registratie.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat er in het geval van eiser geen sprake is van concrete twijfel, waardoor verweerder nader onderzoek zou moeten verrichtten naar de juistheid van de registratie. Eiser heeft bij zijn asielaanvraag in Nederland verklaard dat zijn geboortedatum [geboortedatum] 2005 is. Ook is eiser geregistreerd met deze geboortedatum in Bulgarije en Oostenrijk en heeft hij een kopie van zijn paspoort overgelegd waarin staat dat hij op [geboortedatum] 2005 is geboren. De kopie die eiser heeft overgelegd van een pagina van het nieuwe paspoort met geboortedatum [geboortedatum] 2008, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de eerder door eiser opgegeven geboortedatum. Daarbij valt ook niet in te zien waarom eiser pas in beroep met deze nieuwe geboortedatum komt. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen op het Algemeen ambtsbericht Jemen van augustus 2022, waarin een passage is opgenomen over de documentfraude in Jemen.3 Daardoor kan niet op voorhand worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van het onlangs afgegeven paspoort. Dat paspoort, althans de kopie van een pagina daarvan, legt daarom weinig gewicht in de schaal als het gaat om concrete twijfel aan de consistent door eiser opgegeven geboortedatum.
6.2
Eiser heeft na de zitting een kopie van een geboorteakte overgelegd waarop [geboortedatum] 2008 als geboortedatum staat. Uit de vertaling van die geboorteakte blijkt dat “de gegevens van de geborene zijn opgenomen in het geboorteregister (…) op 07/10/2023.” In het licht van wat overwogen is onder 6 ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek te heropenen.
6.3
Verweerder beschouwt eiser dan ook terecht als een meerderjarige. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
3 Algemeen ambtsbericht Jemen van augustus 2022, pagina 41.
7. Eiser stelt dat ten aanzien van Oostenrijk niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en wijst op het AIDA-rapport van Oostenrijk, update 2022.
8. Voor zover eiser betoogt dat er ten opzichte van Oostenrijk niet uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder mag er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet opgaat. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft verwezen naar het AIDA-rapport, update 2022. Hier blijkt niet uit dat er sprake is van structurele tekortkomingen die ertoe leiden dat niet meer wordt voldaan aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij komt dat de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asiel, ook gelden in Oostenrijk. Mocht eiser toch problemen ervaren ten aanzien van zijn asielprocedure in Oostenrijk, is het aan eiser om zich te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Oostenrijk, dan wel daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Hij heeft in Oostenrijk niet de juiste voorzieningen gekregen voor een minderjarige. Hij heeft in strijd met artikel 6, tweede lid, van de Dublinverordening geen bijstand van een voogd gekregen, werd als minderjarige asielzoeker bij de volwassenen geplaatst in de opvang en is onvoldoende geïnformeerd over het verloop van zijn asielprocedure.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, door de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zien op zijn omstandigheden in Oostenrijk en niet op die in Nederland. Deze omstandigheden zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
20 oktober 2023

Documentcode: [doc]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.