ECLI:NL:RBDHA:2023:16262
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag onder de Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidscriteria en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Benchaïb, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Talsma, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Oostenrijk als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser stelt dat hij meer dan drie maanden buiten de EU heeft verbleven, waardoor Oostenrijk niet meer verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. Hij heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een video en een huurovereenkomst, om zijn verblijf in Turkije te onderbouwen.
De rechtbank oordeelt dat eiser er niet in is geslaagd om aan te tonen dat hij langer dan drie maanden buiten de EU heeft verbleven. De overgelegde bewijsstukken zijn onvoldoende om zijn stelling te onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij het Dublingebied langer dan drie maanden heeft verlaten, en dat de door hem overgelegde bewijsmiddelen niet voldoen aan deze eis. Daarnaast wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken, waarbij de rechtbank concludeert dat verweerder er in beginsel van mag uitgaan dat Oostenrijk zich houdt aan zijn internationale verplichtingen.
Eiser heeft ook aangevoerd dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn asielaanvraag onverplicht door verweerder in behandeling moet worden genomen. De rechtbank oordeelt echter dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet zo bijzonder zijn dat verweerder zijn discretionaire bevoegdheid had moeten uitoefenen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een verblijfsvergunning en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en is openbaar gemaakt op 20 oktober 2023.