ECLI:NL:RBDHA:2023:16245

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.33573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Jemenitische man geboren op 18 september 1983, had op 15 mei 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 september 2023 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 22 november 2023 zal worden behandeld.

Naar aanleiding van de aankondiging van de staatssecretaris dat verzoeker op 25 oktober 2023 aan Duitsland zou worden overgedragen, heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat hij de uitkomst van zijn beroepsprocedure in Nederland kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de betrokken belangen en de spoedeisendheid van de situatie, het verzoek om een voorlopige voorziening kon worden behandeld zonder zitting.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van Eurodac-registratie. Verzoeker heeft geen documenten overgelegd die zouden aantonen dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van de staatssecretaris om de overdracht uit te voeren zwaarder weegt dan het belang van verzoeker om de uitkomst van zijn beroep af te wachten. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat het verzoek kennelijk ongegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33573

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Deniz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep in gesteld bij de rechtbank (NL23.28521). Dit beroep zal op 22 november 2023 mondeling worden behandeld.
Verweerder heeft op 19 oktober 2023 aangekondigd dat verzoeker op 25 oktober 2023 feitelijk zal worden overgedragen aan Duitsland. Naar aanleiding van deze aankondiging heeft verzoeker op 23 oktober 2023 aan de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat hij de uitkomst van de beroepsprocedure in Nederland kan afwachten.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
2. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om zonder zitting op het verzoek uitspraak te doen [2] en overweegt als volgt.
3. Verzoeker stelt te zijn geboren op 18 september 1983 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Hij heeft in Nederland op 15 mei 2023 een asielaanvraag ingediend. In Eurodac is geregistreerd dat verzoeker op 8 april 2023 in Duitsland heeft verzocht om internationale bescherming. Niet is gebleken dat verzoeker eerder elders in de Europese Unie een asielverzoek heeft gedaan. Evenmin is gebleken dat hij de Europese Unie sindsdien heeft verlaten. Nederland heeft op basis van de Eurodac-registratie Duitsland op 5 juli 2023 gevraagd om verzoeker terug te nemen. Dit is binnen de termijn van twee maanden zoals die volgt uit artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. [3] Het terugnameverzoek van Nederland is op 7 juli 2023 door de Duitse autoriteiten geaccepteerd.
4. De voorzieningenrechter leidt uit het voorgaande af dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van verzoeker. De recente rechtspraak van de Afdeling [4] over het belang van de zogeheten loopbrief voor de aanvang van de termijn voor het doen van een overname- of terugnameverzoek is in dit geval niet van betekenis omdat het terugnameverzoek is gebaseerd op een Eurodactreffer.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat hij geen aanleiding ziet om de asielaanvraag van verzoeker met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening inhoudelijk te behandelen. Overdracht zal volgens verweerder niet leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat hier in het verzoekschrift niets tegen is ingebracht. Wel bevat het dossier de gronden die verzoeker aan zijn beroep ten grondslag heeft gelegd.
7. De voorzieningenrechter stelt vervolgens met verweerder vast dat verzoeker geen documenten heeft overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat overdracht aan Duitsland zal resulteren in een schending van artikel 4 van het Handvest.
8. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat verzoeker over zijn ervaringen in Duitsland heeft verklaard tijdens het gehoor aanmeldfase. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de verklaringen van verzoeker geen reden hoeven zien om verzoeker niet aan Duitsland over te dragen. Verzoeker stelt weliswaar slecht te zijn behandeld in Duitsland, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk of zinloos was om daarover in Duitsland te klagen.
9. Voor zover verzoeker (in de gronden van beroep) kanttekeningen plaatst bij de toegang tot de gezondheidszorg voor asielzoekers in Duitsland, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker niet heeft onderbouwd hoe hem dat persoonlijk zal raken. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat hij op dit moment medische zorg behoeft.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet op grond van het bovenstaande dan ook worden aangenomen dat het bestreden besluit in beroep stand zal houden. Het belang van verweerder om uitvoering te geven aan de aangekondigde overdracht weegt in dit geval zwaarder dan het belang van verzoeker om de uitkomst van het beroep af te wachten. Hierbij is van belang dat verzoeker niet binnen 24 uur na de bekendmaking van het bestreden besluit heeft verzocht om een voorlopige voorziening.
11. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
3.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.