ECLI:NL:RBDHA:2023:16135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/654792 / KG ZA 23-853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van gewerkte uren taakstraf met vervangende hechtenis in gratieprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, thans gedetineerd, en de Staat der Nederlanden. Eiseres had verzocht om in vrijheid te worden gesteld, omdat zij 42 van de 50 uren taakstraf had verricht in het kader van een gratieprocedure. De vraag was of deze gewerkte uren in mindering moesten worden gebracht op de vervangende hechtenis van 25 dagen die haar was opgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet had voldaan aan zijn informatieverplichting jegens eiseres over de gevolgen van het niet volledig uitvoeren van de taakstraf. De voorzieningenrechter vond het onaanvaardbaar dat eiseres verder vervangende hechtenis moest ondergaan, terwijl zij al een aanzienlijk aantal uren had gewerkt. De vordering van eiseres werd toegewezen, en de Staat werd veroordeeld om haar op 10 oktober 2023 in vrijheid te stellen. Tevens werd de Staat veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/654792 / KG ZA 23-853
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van
10 oktober 2023
in de zaak van
[eiseres]thans gedetineerd te PI [locatie] ,
eiseres,
advocaat mr. R. van Veen te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Bakker te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. F.J. Streng, griffier.
Namens eiseres is aanwezig mr. Van Veen. Namens gedaagde is aanwezig mevrouw [Naam] (juridisch adviseur bij Justis), vergezeld van mr. Bakker.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiseres] is op 16 oktober 2018 door de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de politierechter) veroordeeld voor meerdere diefstallen, waarvoor haar een taakstraf van 30 uur, dan wel 15 dagen vervangende hechtenis is opgelegd. [eiseres] bevond zich op dat moment nog in haar proeftijd van een eerdere veroordeling, waarbij haar – onder meer – een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur, te vervangen door tien dagen hechtenis was opgelegd, bij overtreding van de voorwaarden van de proeftijd. Dat leidde ertoe dat de politierechter tevens heeft bepaald dat het voorwaardelijke deel van die eerdere straf alsnog ten uitvoer moest worden gelegd.
1.2.
[eiseres] heeft vervolgens deze taakstraffen van in totaal 50 uur in het geheel niet uitgevoerd. De reclassering heeft daarom besloten de taakstraffen stop te zetten en heeft de zaak op 6 januari 2020 negatief retour gestuurd aan het openbaar ministerie. Vervolgens heeft het openbaar ministerie besloten om de taakstraffen om te zetten in vervangende hechtenis van 25 dagen. Daartegen heeft [eiseres] bezwaar gemaakt. Bij beslissing van 10 maart 2020 heeft de politierechter dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Op 1 september 2020 heeft [eiseres] om gratie verzocht voor de 25 dagen vervangende hechtenis. De politierechter heeft de Koning op 10 november 2020 geadviseerd om het gratieverzoek te honoreren, maar daaraan de voorwaarde te verbinden dat [eiseres] alsnog 50 uur taakstraf dient uit te voeren.
1.4.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) besloten de beslissing op het gratieverzoek aan te houden. In deze brief is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“Voordat op het gratieverzoek wordt beslist, wordt u in de gelegenheid gesteld om in totaal vijftig uren werkstraf te verrichten.
(…)
De termijn waarin de werkstraf moet worden verricht is bepaald op een jaar en gaat in op de datum van dagtekening van deze brief.
(…)
Wanneer u de werkstraf volledig en naar behoren verricht zal ik Zijne Majesteit de Koning adviseren u gratie te verlenen. In het geval dat u de werkstraf niet, niet volledig of niet goed heeft verricht zal het gratieverzoek volledig worden afgewezen.”
1.5.
[eiseres] heeft in de periode van december 2022 tot en met medio augustus 2023 42 uur van de 50 uur taakstraf verricht. Op 11 augustus 2023 heeft de reclassering besloten de taakstraf te retourneren met de volgende motivering:
“Het verloop van de werkstraf wordt gekenmerkt door afmeldingen en het niet nakomen van afspraken van de kant van betrokkene, iets wat ook bij eerdere werkstraffen een probleem was. Ook heeft de uitvoering van deze werkstraf twee keer voor langere tijd stil gelegen, vanwege een operatie en een detox opname in verband met de GHB verslaving van betrokkene. Dit laatste lijkt momenteel het voornaamste probleem te zijn waardoor betrokkene afspraken niet nakomt.
(…)
De reclassering heeft heel veel rekening gehouden met de situatie van betrokkene en heeft haar meer kansen gegeven dan achteraf wellicht wenselijk was geweest.
Wij hebben er echter geen vertrouwen meer in dat betrokkene deze werkstraf positief gaat afronden vóór de executietermijn van 02-10-2023, zeker niet zolang ze haar drugsverslaving niet onder controle krijgt.
Gelet op bovenstaande sturen wij de werkstraf als zijnde mislukt retour. Betrokkene heeft 42 van de 50 uur gewerkt. (…)”
1.6.
Op 6 september 2023 is het gratieverzoek van [eiseres] afgewezen, omdat de taakstraf niet volledig naar behoren is verricht.
1.7.
Vervolgens heeft de Staat aan de advocaat van [eiseres] bericht dat [eiseres] alsnog de vervangende hechtenis van 25 dagen moet uitzitten. De advocaat van [eiseres] heeft daarop gereageerd dat [eiseres] 42 van de 50 uren heeft gewerkt, er dus nog 8 uur van de taakstraf resteert en de vervangende hechtenis daarom nog maar 4 dagen bedraagt.
1.8.
Op 5 oktober 2023 is [eiseres] aangehouden en sindsdien verblijft zij in de PI [locatie] .
1.9.
Tussen partijen is, kort samengevat, in geschil of de door [eiseres] in het kader van de gratieprocedure gewerkte 42 uur aan taakstraf naar rato (dus 21 dagen) in mindering moet worden gebracht op de 25 dagen vervangende hechtenis die zij momenteel ondergaat in de PI [locatie] . [eiseres] meent van wel en vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, dat de Staat wordt bevolen om [eiseres] op 10 oktober 2023, althans binnen één dag na het vonnis, in vrijheid te stellen, met veroordeling van de Staat in de proceskosten. De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen en zal dit oordeel hieronder uitleggen.
1.11.
Op 26 maart 2021 heeft de Minister op basis van het advies van de politierechter besloten de beslissing op het gratieverzoek aan te houden en is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om 50 uur taakstraf te verrichten. Niet in geschil is dat [eiseres] deze taakstraf verwijtbaar niet volledig heeft verricht en dat zij dus niet heeft voldaan aan de voorwaarden die de Minister heeft gesteld voor het (aan de Koning adviseren tot) verlenen van gratie. Dat de Minister vervolgens, met Koninklijke machtiging, conform artikel 5.3 van de Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021 heeft kunnen besluiten tot afwijzing van het gratieverzoek, wordt niet door [eiseres] betwist.
1.12.
Wel verschillen partijen van mening over de vraag of de door [eiseres] in het kader van dit gratieverzoek verrichte 42 uur aan taakstraf moet worden verrekend met de 25 dagen vervangende hechtenis die zij moet ondergaan. Volgens [eiseres] volgt een dergelijk recht op verrekening uit (een redelijke wetsuitleg van) artikel 6:3:3 lid 2 Sv. Door desondanks de volledige 25 dagen vervangende hechtenis te executeren, wordt [eiseres] in feite dubbel gestraft. Dat is volgens haar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en dus onrechtmatig. Bovendien levert dit handelen van de Staat een schending op van artikel 5 EVRM, aldus [eiseres] .
1.13.
De voorzieningenrechter is met de Staat van oordeel dat uit het systeem van de wet volgt, dat verrekening van reeds gewerkte uren niet reeds op grond van artikel 6:3:3 Sv aan de orde is als een taakstraf, die feitelijk als voorwaarde aan gratieverlening is verbonden, verwijtbaar niet volledig is uitgevoerd en het gratieverzoek om die reden is afgewezen. Anders dan [eiseres] betoogt, is artikel 6:3:3 lid 2 Sv naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in zo’n geval niet van toepassing. Dit artikel heeft immers blijkens de wetssystematiek enkel betrekking op de beslissing van het openbaar ministerie tot omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis. In dit geval was de omzetting naar vervangende hechtenis al een feit en werd vervolgens gratie verzocht. Dat is een andere situatie.
1.14.
Hoewel verrekening van reeds gewerkte uren in een situatie als hiervoor omschreven dus niet reeds op grond van artikel 6:3:3 lid 2 Sv aan de orde is, acht de voorzieningenrechter het niet onbegrijpelijk dat [eiseres] daarvan onder de gegeven omstandigheden toch is uitgegaan. Terecht stelt zij zich op het standpunt dat andersluidende informatie ontbrak. Het moet naar voorlopig oordeel voor een justitiabele, zoals [eiseres] , op het moment van aanvang van het uitvoeren van een taakstraf in het kader van een gratieprocedure, voldoende duidelijk zijn dat verrekening van gewerkte uren niet aan de orde is als niet de
geheletaakstraf wordt verricht. Een justitiabele moet immers voldoende geïnformeerd kunnen beslissen op de vraag of hij bereid is in te gaan op de door de Minister gestelde voorwaarden voor gratie. Dat vergt dat de Staat de justitiabele er direct bij het stellen van die voorwaarden op wijst dat bij afwijzing van het gratieverzoek vanwege het verwijtbaar niet volledig verrichten van de taakstraf, reeds gewerkte uren
nietzullen worden verrekend.
1.15.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat niet voldaan aan deze op hem rustende informatieverplichting jegens [eiseres] . De enkele mededeling in de brief van 26 maart 2021 dat als de werkstraf niet, niet volledig of niet goed is verricht, het gratieverzoek zal worden afgewezen, is onvoldoende. Daaruit hoefde [eiseres] in redelijkheid niet af te leiden dat zij geen aanspraak kon maken op verrekening van reeds gewerkte uren indien zij niet de gehele taakstraf zou uitvoeren. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat een dergelijke uitsluiting van verrekening ook niet is vastgelegd in de relevante wet- en regelgeving, dat ter zitting is gebleken dat alle aanwezige procespartijen nog niet eerder te maken hebben gehad met een vergelijkbare casus en dat hen daarover ook geen rechtspraak bekend is. De advocaat van [eiseres] heeft daarbij expliciet te kennen gegeven dat ook hij er te goeder trouw van is uitgegaan dat verrekening in een geval als dit zonder meer zou plaatsvinden. Bij die stand van zaken kan de Staat aan [eiseres] in redelijkheid niet tegenwerpen dat zij ervan op de hoogte had moeten zijn dat de regel van artikel 6:3:3 lid 2 Sv in deze kwestie niet van toepassing is. Dat betekent dat verdere executie van de vervangende hechtenis, voor zover dit de reeds door [eiseres] gewerkte uren betreft, in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en dus onrechtmatig is.
1.16.
De Staat heeft niet weersproken dat als de reeds gewerkte 42 uren worden verrekend met de 25 dagen vervangende hechtenis, [eiseres] feitelijk nog 4 dagen vervangende hechtenis moet ondergaan. Nu [eiseres] sinds 5 oktober is gedetineerd, betekent dit dat de vordering om de Staat te bevelen om [eiseres] op 10 oktober 2023 in vrijheid te stellen, toewijsbaar is.
1.17.
De Staat zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
1.18.
[eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt de Staat slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
beveelt de Staat om [eiseres] op 10 oktober 2023 in vrijheid te stellen;
2.2.
veroordeelt de Staat in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.165,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 86,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 1.18;
2.3.
verklaart de veroordelingen onder 2.1 en 2.2 uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. F.J. Streng mr. S.J. Hoekstra-van Vliet