Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 12 februari 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Daaraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in 2011 vanuit Somalië naar Zuid-Afrika is gevlucht vanwege, kort gezegd, problemen met Al Shabaab. Zuid-Afrika is voor eiser ook niet veilig. Hij wijst daarbij op de algemene situatie voor statushouders in Zuid-Afrika, maar ook op de persoonlijke problemen die hij daar heeft ondervonden. Eiser heeft samen met zijn zakenpartner een winkel gehad in de wijk Belhar in Kaapstad, die op 11 oktober 2021 is overvallen. Een paar weken later, op 1 november 2021, zijn de daders van de overval terug gekomen, en hebben zij de zakenpartner van eiser vermoord en de winkel in brand gestoken. Omdat eiser zich niet meer veilig voelde, heeft hij Zuid-Afrika op 7 februari 2022 verlaten.
1. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat de autoriteiten van Zuid-Afrika eiser in 2012 hebben erkend als vluchteling en eiser daar tot zijn vertrek naar Nederland onafgebroken heeft verbleven. Op grond hiervan geniet eiser in Zuid-Afrika bescherming tegen refoulement naar Somalië. De gestelde persoonlijke problemen van eiser in Zuid-Afrika zijn inhoudelijk beoordeeld op geloofwaardigheid. Verweerder heeft de overval op eisers winkel van 11 oktober 2021 geloofwaardig geacht, maar zijn verklaringen over de brandstichting en de moord op zijn zakenpartner enkele weken later acht verweerder ongeloofwaardig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voldoende bescherming geniet van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten, nu de politie naar aanleiding van de geloofwaardig geachte overval actief op zoek is gegaan naar de daders en er binnen twee weken een arrestatie heeft plaatsgevonden. Verweerder erkent dat de Zuid- Afrikaanse autoriteiten niet altijd adequaat reageren op xenofoob geweld. Gelet op de bereidheid van de politie om de daders van de eerste overval op te sporen en te arresteren, doet die situatie zich in het geval van eiser niet voor.
3. Eiser voert in beroep aan dat in Zuid-Afrika sprake is van aanhoudende discriminatoire bejegening van met name Somalische personen. Het is onmogelijk om daartegen voldoende bescherming te krijgen van de autoriteiten. Dit maakt dat Zuid-Afrika geen veilig derde land is voor eiser als Somalische vluchteling. Verweerder is in de besluitvorming onvoldoende ingegaan op de informatie die hij bij de zienswijze heeft overgelegd, waar volgens eiser duidelijk uit blijkt dat in Zuid-Afrika sprake is van een actueel beeld van voortdurende ernstige discriminatie en achterstelling van Somalische personen. Eiser stelt dan ook dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. In beroep heeft eiser in dit verband nog een
factsheetvan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over Zuid Afrika overgelegd.2 Verder stelt eiser dat het onbegrijpelijk is dat verweerder heeft geweigerd om kennis te nemen van de beelden van de gebeurtenissen waar hij over heeft verklaard. Dat eiser tijdens het nader gehoor mogelijk niet over alle gebeurtenissen in chronologische volgorde heeft verklaard, houdt verband met het tijdsverloop en het feit dat sprake is van een traumatische ervaring. Verweerder heeft dat niet onderkend. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw kan een asielaanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard, indien de vreemdeling erkend is als vluchteling in een derde land en hij die bescherming nog kan genieten of anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het beginsel van non- refoulement, en opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.
5. Op grond van artikel 3.106a, eerste lid, van het Vb3, voor zover hier van belang, kan een asielaanvraag slechts niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, van de Vw, indien, naar het oordeel van Onze Minister, alle relevante feiten en
2 Zuid-Afrika |Factsheet: Informatie ter beoordeling van ‘veilig derde land’, Immigratie- en Naturalisatiedienst, november 2022.
3 Vreemdelingenbesluit 2000.
omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, en
het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
6. Niet in geschil is dat eiser in Zuid-Afrika als vluchteling is erkend en dat hij op grond daarvan bescherming geniet tegen gedwongen terugkeer (‘refoulement’) naar Somalië. Als uitgangspunt geldt dan ook dat Zuid-Afrika in beginsel als veilig derde land kan worden aangemerkt. Dit is, voor zover hier van belang, slechts anders als eiser aannemelijk kan maken dat hij bij terugkeer naar Zuid-Afrika terecht komt in een situatie waarin zijn leven of zijn vrijheid wordt bedreigd om redenen die verband houden met een van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag, dan wel dat hij daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiser aan die bewijsmaatstaf heeft voldaan.
7. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de beelden waarover eiser beschikt, die ter zitting in aanwezigheid van partijen zijn bekeken, betrekking hebben op het geweldsincident van 11 oktober 2021. Nu verweerder dat incident geloofwaardig heeft geacht, is er reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder deze beelden ten onrechte niet bij de besluitvorming heeft betrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder, in het licht van de geloofwaardig geachte gebeurtenissen van 11 oktober 2021, onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen over het tweede incident, te weten de brandstichting in de winkel van eiser en de moord op zijn zakenpartner op 1 november 2021, ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft weliswaar niet volledig en coherent over dat incident verklaard, zoals verweerder in het voornemen uiteen heeft gezet, maar in de omstandigheid dat eiser volgens zijn verklaringen getuige is geweest van een ingrijpende gebeurtenis als de moord op zijn zakenpartner, is dat niet zonder meer onbegrijpelijk. Bovendien gaat verweerder er in het bestreden besluit aan voorbij dat de verklaringen van eiser over het tweede incident aansluiten bij zijn verklaringen over het eerste incident. Verder heeft verweerder in dit verband niet onderkend dat de verklaringen van eiser passen in het beeld dat op grond van openbaar toegankelijke bronnen bekend is over de kwetsbare positie van, met name, Somalische winkeleigenaren in Zuid-Afrika. De door eiser overgelegde factsheet van de IND over Zuid-Afrika als veilig derde land vermeldt in de eerste plaats dat de rechten van vluchtelingen in de praktijk ernstig worden beperkt, waardoor het vinden van betaald werk voor hen nagenoeg onmogelijk is. Eiser heeft daar in het nader gehoor ook over verklaard.4
Hieruit volgt dat, doordat vluchtelingen in Zuid-Afrika niet in een dienstverband mogen werken, zij de facto aangewezen zijn op werk als zelfstandige in bijvoorbeeld een winkel. Verder vermeldt deze factsheet dat xenofobie een probleem is in Zuid-Afrika, dat dit zich niet beperkt tot discriminatie of geweld van burgers tegen migranten, maar dat het ook de autoriteiten zelf zijn die bijdragen aan een klimaat waarin xenofobie gedijt.4 Uit ditzelfde document volgt dat in het bijzonder Somalische migranten hierdoor worden getroffen:
“Belangenorganisaties verklaarden dat politie en immigratieambtenaren vluchtelingen
en asielzoekers soms fysiek mishandelden. Xenofoob geweld was een voortdurend probleem in het hele land, vooral in de provincie Gauteng. Vluchtelingen, asielzoekers en middenstanders van buitenlandse afkomst stelden dat zij ook doelwit werden van de rellen in juli 2021. De doelwitten bezaten of beheerden vaak kleine, informele supermarkten in economisch gemarginaliseerde gebieden waar geen overheidsdiensten waren. Op sociale media kregen immigranten vaak de schuld van de toegenomen criminaliteit en het verlies van banen en huisvesting. Somalische vluchtelingen behoorden nog steeds tot de meest beoogde groepen, vooral in de provincies Oost-Kaap, West-Kaap en Gauteng. In de loop van het jaar 2020 kwamen minstens 29 Somaliërs om het leven. NGO's meldden onder de geweldplegers gewone burgers en wetshandhavers. Volgens het African Centre for Migration and Society werden daders van misdaden tegen vreemdelingen zelden vervolgd.”
9. Daarnaast heeft verweerder in dit verband niet onderkend dat eiser ook vóór het incident van 11 oktober 2021 in Zuid-Afrika slachtoffer is geworden van geweld. Eiser heeft immers onbestreden verklaard dat hij al vanaf 2015 eigenaar is geweest van verschillende winkels in Zuid-Afrika, die bij herhaling zijn geplunderd en in brand zijn gestoken.5 Dit alles klemt te meer, nu verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet verrichten, waarbij gebruik wordt gemaakt van interne en externe geloofwaardigheidscoördinatoren.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het geweldincident van 1 november 2021 te veel nadruk gelegd op het vereiste van interne consistentie, terwijl zowel eisers verklaringen over zijn ervaringen in Zuid-Afrika voor 2021 als de beschikbare informatie over wat bekend is over de positie van Somalische middenstanders in Zuid-Afrika buiten beschouwing zijn gelaten. Het bestreden besluit is op dit punt gebrekkig gemotiveerd.
10. Uit het voorgaande volgt voorts dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de problemen waar eiser in Zuid-Afrika te maken heeft gehad voorkwamen uit willekeurig geweld en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat discriminatoire motieven een rol speelden. De landeninformatie waar eiser op heeft gewezen en waar verweerder in het voornemen zelf naar verwijst, laat immers zien dat xenofoob geweld tegen buitenlandse middenstanders in Zuid-Afrika schering en inslag is, dat Somalische vluchtelingen tot de meest getroffen groepen behoren, en dat daders niet zelden tot de overheid behoren en niet of nauwelijks worden vervolgd of bestraft. Verweerder heeft daarom evenmin deugdelijk gemotiveerd dat eiser bij voorkomende problemen op effectieve wijze de bescherming van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in kan roepen. Eiser heeft zelf regelmatig ondervonden dat de politie weliswaar komt, maar niet ingrijpt of anderszins optreedt. Het enkele feit dat de
5 Rapport nader gehoor, p. 10.
6 Werkinstructie 2010/14.
politie na het incident van 11 oktober 2021 ter plaats is gekomen en een arrestatie heeft verricht leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit niet heeft voorkomen dat de daders van die overval zijn teruggekeerd en eisers zakenpartner hebben vermoord en zijn winkel in brand hebben gestoken.
11. Samenvattend kleven aan het bestreden besluit meerdere motiveringsgebreken. Verweerder heeft daarom ten onrechte overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Zuid-Afrika (opnieuw) het slachtoffer wordt van (discriminatoir) geweld. De aanvraag is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepalen dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met wat in deze uitspraak is overwogen.
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze bedraagt € 1.674 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.