In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een persoon uit [woonplaats], en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had een verzoek ingediend om verlenging van de diplomatermijn, welke door de minister op 1 november 2021 werd afgewezen. Eiseres diende hiertegen bezwaar in, maar dit werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard op 21 september 2022. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 16 oktober 2023 was eiseres aanwezig, samen met haar gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde via een beeldverbinding. De rechtbank heeft na de sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte had geconcludeerd dat eiseres geen bezwaargronden had ingediend. Eiseres had in haar correspondentie wel degelijk redenen aangedragen waarom het primaire besluit herroepen moest worden, waaronder het ontbreken van een wettelijke grondslag voor de afwijzing.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres. Tevens werd de minister gelast om de proceskosten van eiseres, begroot op €1.675,-, en het griffierecht van €50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.