ECLI:NL:RBDHA:2023:16082
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ongedaanmaking plaatsing op de AIT en wijziging van GVM-status in kort geding
In deze zaak vordert de eiser, gedetineerd in de PI [locatie], dat zijn plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) ongedaan wordt gemaakt en dat zijn GVM-status wordt gewijzigd van 'hoog' naar 'verhoogd'. De eiser is op 21 december 2021 in België aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel en is op 3 februari 2022 aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen. Sinds 9 juni 2023 is hij gedetineerd in de PI [locatie]. De vordering is gebaseerd op het argument dat de eiser niet op de AIT hoort en dat er geen sprake is van voortgezet crimineel handelen of ongeoorloofde contacten. De Staat, vertegenwoordigd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, voert verweer en stelt dat de plaatsing op de GVM-lijst gerechtvaardigd is vanwege aanwijzingen van crimineel gedrag vanuit detentie, waaronder bedreigingen aan het adres van zijn ex-partner en ongeoorloofde contacten met de media. De voorzieningenrechter oordeelt dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering ten aanzien van de AIT, omdat deze beslissing door de directeur van de PI is genomen en vatbaar is voor beklag bij de RSJ. Wat betreft de GVM-status oordeelt de voorzieningenrechter dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de eiser in de categorie 'hoog' op de GVM-lijst te plaatsen, gezien de aanwijzingen van crimineel gedrag. De vordering van de eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.