ECLI:NL:RBDHA:2023:1607
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsommen
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser behandeld dat op 11 augustus 2022 is ingesteld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het feit dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag, ingediend op 17 november 2021. Op 4 november 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen en een verblijfsvergunning asiel verleend aan eiser, geldig tot 17 november 2026. Echter, eiser handhaafde zijn beroep omdat in het besluit van 4 november 2022 niet was vastgesteld dat er een dwangsom was verbeurd wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft in dit opzicht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor er geen bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.
Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiser heeft echter recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor ‘licht’ omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de beslissing openbaar gemaakt en de uitspraak is geanonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.