3.2Naar aanleiding van het verzoek bij de rechtbank voert verweerder aan dat de meeste gestelde schadeposten buiten het bereik van het schorsingsbesluit vallen waardoor zij op die onderdelen niet-ontvankelijk zijn. Het causaal verband tussen het schorsingsbesluit en de gestelde schade ontbreekt. De school was immers wel bevoegd de zoon van verzoekers voor vijf dagen te schorsen maar niet voor een langere periode. Als er toen meteen door verweerder een tlv was aangevraagd voor een school voor speciaal onderwijs had verweerder zich evenveel als is gebeurd, ingespannen om tussentijds onderwijs te regelen. Dit handelen zou niet tot een andere feitelijke situatie hebben geleid dan zoals nu is ontstaan. Verzoekers weigerden mee te werken aan een aanvraag voor een tlv voor een school voor speciaal onderwijs en weigerden mee te werken aan een tijdelijke plaatsing op een school voor speciaal onderwijs. Uiteindelijk is in oktober 2022 toch een tlv voor een school voor speciaal onderwijs afgegeven. Per 1 augustus 2023 is de zoon van verzoekers geplaatst op de [schoolinstituut 2] . Verder wijst verweerder er op dat de feitelijke schorsing heeft geduurd tot 22 juli 2022, het moment van de beslissing op het bezwaar. Dit is een periode van vijf maanden zodat een eventuele leerachterstand als gevolg van het onrechtmatige besluit, alleen op deze periode kan zien. Daarbij hebben verzoekers op 29 maart 2022 aangegeven dat zij geen terugkeer naar de school wensen. Daardoor heeft de situatie waarin hun zoon geen onderwijs volgt op de [schoolinstituut 1] vanaf die datum de instemming van verzoekers. Ten slotte is het verweerder om deze redenen samen niet aan te rekenen dat er geen alternatief onderwijs kon plaatsvinden.
Wat vinden verzoekers in beroep?
4. Verzoekers stellen dat verweerder in strijd met artikel 40c van de Wet op het primair onderwijs heeft gehandeld door hun zoon voor langer dan vijf dagen te schorsen. Hiermee heeft hij een leerachterstand en een achterstand in de ontwikkeling opgelopen. Verweerder had pas mogen over gaan tot verwijdering op het moment dat een andere school bereid is hun zoon toe te laten. Verzoekers betwisten dat de school voldoende inspanningen heeft verricht en deze niet in staat zou zijn het onderwijs te bieden voor hun zoon. Er waren tot aan januari 2022 bijna geen incidenten aan de orde. De relatie met verzoekers kan ook niet ten grondslag gelegd worden aan een schorsing. Verweerder heeft zijn zorgplicht geschonden door niet mee te werken aan een oplossing voor het probleem.
Subsidiair stellen verzoekers dat er werd gehandeld in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het eerste protocol van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Vanwege deze schendingen is verweerder aansprakelijk voor geleden en nog te lijden schade.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij de grond over het ontbreken van de voor verzoekers vereiste machtiging van de kantonrechter om namens hun zoon te kunnen procederen, laat vallen.
6. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of onrechtmatig handelen ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht.
Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Alleen die schadeposten komen voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij verweerder, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
Een schadevergoeding moet de verzoeker zo veel mogelijk in de toestand brengen waarin hij zou verkeren als het schadeveroorzakende feit zich niet zou hebben voorgedaan. Het is aan de verzoeker om de gestelde schade op objectieve en controleerbare wijze aannemelijk te maken.
7. De rechtbank begrijpt uit het besluit op bezwaar van 14 juli 2022, waaronder het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van verweerder, dat verweerder gelet op de situatie die was ontstaan gerechtigd was een schorsing van vijf dagen op te leggen, maar dat dit op het moment van het primaire besluit niet op de komende tijd maar alleen op het verleden kon zien, omdat de zoon van verzoekers op dat moment al meer dan het wettelijk maximum van vijf dagen thuiszat. De rechtbank leidt hieruit af dat in het geval de schorsing had gezien op de eerste vijf dagen na 12 januari 2022, er geen gebrek had bestaan. De geconstateerde onrechtmatigheid zag dan ook op de aangeduide periode en niet zozeer op het feit dat de zoon van verzoekers vijf dagen was geschorst. Deze besluitvorming staat in rechte vast.
8. De meest verstrekkende verwijten die verzoekers verweerder maken, houden in dat verweerder onvoldoende inspanningen heeft verricht om hun zoon op school te houden en passend onderwijs te bieden terwijl zij daar wel toe in staat waren en dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden door onvoldoende aan een oplossing te werken. De rechtbank is van oordeel dat deze verwijten niet zien op handelingen ter voorbereiding van het schorsingsbesluit en evenmin de rechtsgevolgen van dat besluit betreffen. De bestuursrechter is niet bevoegd om de rechtmatigheid van dit handelen van verweerder te beoordelen en daarmee evenmin een daarop gebaseerde vordering tot schadevergoeding. Voor zover de gestelde schade het gevolg is van de niet nagekomen inspanningsverplichting of zorgplicht door verweerder, bestaat daarom onvoldoende verband met het schorsingsbesluit en dienen verzoekers zich tot de burgerlijke rechter te wenden.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat ook voor zover de schade verband houdt met het feitelijk onthouden van toegang tot school zonder dat een schorsings- of verwijderingsbesluit was genomen, dit feitelijk handelen in het verlengde ligt van de onder 8 genoemde verwijten en eveneens in het kader van de zorgplicht van de school beoordeeld dient te worden. Het rechtsgevolg van het schorsingsbesluit strekt immers niet verder dan de daarin genoemde vijf dagen. Voor zover de zoon van verzoekers langer dan die vijf dagen feitelijk de toegang tot school is onthouden, kan dit dan ook niet als een rechtsgevolg van het schorsingsbesluit gelden. De bewoording van het besluit van 14 juli 2022 waarbij is aangegeven dat “de impliciet langere schorsing dan 5 dagen wordt ingetrokken” wekt in dit kader verwarring, maar maakt het rechtsgevolg van het schorsingsbesluit niet anders. Dit betekent dat ook dit handelen van verweerder en de mogelijk als gevolg daarvan ontstane schade moet worden beoordeeld door de burgerlijke rechter. Nu er geen schade is gesteld die specifiek gekoppeld kan worden aan het vastgestelde gebrek in het primaire schorsingsbesluit dat hiervoor onder 7 is genoemd, omdat aannemelijk is dat deze schade ook zou zijn opgetreden als verweerder direct een schorsingsbesluit over de juiste periode had opgelegd, bestaat geen aanleiding voor een verdergaande beoordeling van het verzoek om schadevergoeding en dient dit verzoek in zoverre te worden afgewezen.
10. Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat verweerder gehouden is om alle stukken over de zoon van verzoekers met de rechtbank, en daarmee ook met verzoekers, te delen merkt de rechtbank het volgende op. Op grond van artikel 8:42 van de Awb dient verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Dit betreffen de stukken die relevant kunnen zijn voor de bestuursrechter om tot een uitspraak te komen. De uitspraak ziet in dit geval op het verzoek om schadevergoeding samenhangend met een onrechtmatig schorsingsbesluit. Gelet op het standpunt van verweerder en de omvang van het geding, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting gegeven in het genoemde artikel dan wel dat verweerder verplicht was het gehele bij hen bestaande dossier over de zoon van verzoekers over te leggen. Verweerder was dan ook niet gehouden meer stukken te overleggen dan hij heeft gedaan.