ECLI:NL:RBDHA:2023:16054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot Nigeriaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser, die stelt dat hij geen nationaliteit heeft en dat zijn detentie onterecht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De verweerder heeft als zware gronden aangevoerd dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, feitelijk juist zijn en voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden, zoals zijn psychische problematiek en het ontbreken van een nationaliteit, niet meegewogen hoeven te worden bij de beslissing over de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er zicht op uitzetting naar Nigeria bestaat, aangezien de nationaliteit van eiser in mei 2018 is bevestigd en er een LP-aanvraag is ingediend bij de Nigeriaanse ambassade. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20669
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Lorier).
Procesverloop
Bij besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van het recht om te worden gehoord. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1981.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert hiertegen het volgende aan. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware grond onder 3f, nu hij nimmer in het bezit is geweest van identiteitsdocumenten en hij zich hier dan ook niet van ontdaan kan hebben. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van het lichter middel, niet kenbaar heeft meegewogen. Zo wordt er in het bestreden besluit niet gesproken over het feit dat eiser stelt geen nationaliteit te hebben, dat de LP van Nigeria op basis van corruptie is afgegeven en dat hij last heeft van zijn penis omdat hij hierin is beschoten door de Zwitserse autoriteiten. Verder meent eiser dat zijn psychische problematiek en medicatie daarvoor, alsmede het plaatsen op de bijzondere zorgafdeling van het detentiecentrum Rotterdam had moeten leiden tot het oordeel dat het opleggen van de bewaringsmaatregel voor hem onevenredig bezwarend is. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat, nu de LP-aanvraag bij de Nigeriaanse autoriteiten inmiddels al veertien dagen geleden is en men nog steeds niet tot afgifte is overgegaan. Dit terwijl eiser eerder in bewaring heeft gezeten, zijn nationaliteit in mei 2018 is bevestigd en de Nigeriaanse autoriteiten eerder zijn overgegaan tot afgifte van een LP.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

5. Verweerder heeft de zware grond onder 3f ter zitting laten vervallen. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de overige gronden feitelijk juist zijn en samen met de toelichting daarbij voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
6. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat het achterwege laten van een lichter middel, voldoende gemotiveerd is in het bestreden besluit. Verweerder heeft hiertoe terecht aangevoerd dat de door eiser aangevoerde zaken als het niet hebben van een nationaliteit, een corrupt afgegeven LP en het beschieten door de Zwitserse autoriteiten geen omstandigheden zijn die meegewogen dienen te worden bij het eventueel toepassen van een lichter middel. Ten aanzien van de gestelde medische problematiek heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de behandelingen in het detentiecentrum Rotterdam toereikend zijn. Eiser heeft immers niet aangevoerd en onderbouwd dat hij detentieongeschikt zou zijn. Verder hebben de medewerkers van het detentiecentrum aan verweerder laten weten dat het goed gaat met eiser en dat eiser sinds 28 juli 2023 niet meer op de bijzondere zorgafdeling verblijft, hetgeen niet door eiser is betwist.
7. Daarnaast heeft verweerder op goede gronden aangevoerd dat er zicht op uitzetting naar Nigeria bestaat. Eisers nationaliteit is in mei 2018 bevestigd door de Nigeriaanse autoriteiten. Verweerder heeft vervolgens op 19 juli 2023 een LP-aanvraag ingediend bij de Nigeriaanse ambassade. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij afhankelijk is van de reactietermijn van de Nigeriaanse ambassade, waardoor niet gesteld kan worden dat het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt.

8.De rechtbank stelt (ambtshalve) vast dat de oplegging en voortduring van de

maatregel niet onrechtmatig zijn. De maatregel wordt daarom niet opgeheven en er is geen
aanleiding om schadevergoeding of een proceskostenveroordeling uit te spreken.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

10.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.J. Schreijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 3 augustus 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.