ECLI:NL:RBDHA:2023:16046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.17631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toegang tot Nederland en vrijheidsontnemende maatregel voor vreemdeling zonder geldig paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen de weigering van toegang tot Nederland en de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel. De eiser, een Palestijn zonder geldig paspoort, had op 14 juni 2023 te horen gekregen dat hem de toegang tot Nederland werd geweigerd op basis van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de toegangsvoorwaarden en dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overwoog dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was, omdat de behandeling van de verblijfsaanvraag van de eiser nog niet was afgerond en er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden in het detentiecentrum niet voldoende waren om een lichter middel op te leggen. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. V.F.J. Bernt, in aanwezigheid van griffier D.P. van Middelkoop.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2023 is aan eiser op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde heeft op voorhand laten weten dat hij verhinderd is. Eiser zelf is wel verschenen. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eisers asielaanvraag bij besluit van 11 mei 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dat besluit en hij heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Ook heeft eiser op 6 juni 2023 een verblijfsaanvraag ‘humanitair tijdelijk op grond van het buiten schuld-criterium’ ingediend. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eisers asielberoep op 12 juni 2023 ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Op de reguliere verblijfsaanvraag van 6 juni 2023 was bij het sluiten van het onderzoek in deze procedure nog niet beslist door verweerder.
2. Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3.1.
Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Eiser is Palestijns en Palestijnen hebben geen land waar zijn naar toe kunnen worden gestuurd. Ook vertrek met behulp van de removal order is niet mogelijk, eiser heeft immers niks te zoeken in Brazilië.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft de luchtvaartmaatschappij KLM gevraagd om eiser op basis van de removal order terug te vervoeren naar de luchthaven waarvandaan hij naar Schiphol is gevlogen. In eisers geval is dat naar São Paulo, Brazilië. Uit telefonisch contact van verweerders gemachtigde met de regievoerder van de Dienst Terugkeer en Vertrek is op 23 juni 2023 gebleken dat eiser volgens de KLM niet kan worden vervoerd naar Brazilië. Wel heeft de KLM volgens verweerder toegezegd te zullen onderzoeken of eiser onder dezelfde voorwaarden (dus met een door KLM op te maken ‘Covering Letter’) kan worden vervoerd naar de Palestijnse gebieden, via Egypte of Israël. Verder valt op de website van de DT&V te lezen dat gedwongen terugkeer naar de Westbank mogelijk is. Indien de KLM bereid is eiser op de zogenaamde ‘Covering Letter’ te vervoeren naar de Palestijnse gebieden is (gedwongen) uitzetting dus mogelijk. Hoewel ter zitting niet duidelijk is geworden hoeveel tijd het onderzoek in beslag zal nemen, mag verweerder dat vooralsnog afwachten. Het onderzoek duurt immers (nog) niet zodanig lang dat het zicht op uitzetting daarom ontbreekt. De rechtbank wijst verder op wat hierna wordt overwogen onder rechtsoverweging 5.4.
4.1.
Eiser voert verder aan dat een lichter middel moet worden opgelegd. Hij is bereid mee te werken aan zijn vertrek. Ook heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de bestreden maatregel verklaard dat zijn verloofde in Nederland woont en dat zijn oom met zijn gezin ook hier verblijft. Verder heeft eiser ter zitting verklaard dat hij het zwaar heeft in het detentiecentrum omdat er veel agressie is, met name van zijn celgenoot.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Eiser stelt dat hij wil meewerken aan zijn vertrek, maar dat blijkt niet uit de verklaringen die hij heeft afgelegd in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel. Verder heeft eiser in het vertrekgesprek van 16 juni 2023 expliciet verklaard dat hij niet zal meewerken aan zijn uitzetting. Verweerder heeft daarin terecht geen aanleiding gezien om een lichter middel op te leggen. Verder is eisers verklaring dat zijn verloofde en zijn oom in Nederland wonen onvoldoende concreet om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser geen namen of adressen heeft genoemd, dat hij niet heeft gezegd dat hij bij zijn gestelde verloofde of oom kan of wil verblijven en ook dat hij ten aanzien van de eerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel en in de asielprocedure geen enkele keer melding heeft gemaakt van een partner of familie in Nederland. Ook daarin heeft verweerder dus terecht geen aanleiding gezien het grensbewakingsbelang prijs te geven en een lichter middel op te leggen.
4.3.
Dat eiser het zwaar heeft in het detentiecentrum begrijpt de rechtbank, maar die omstandigheid geeft evenmin aanleiding een lichter middel op te leggen. Dat eiser agressie ervaart in het detentiecentrum is vervelend, maar in dat verband onvoldoende om het grensbewakingsbelang prijs te geven. De rechtbank weegt daarbij mee dat eiser is overgeplaatst naar een andere cel nadat hij had geklaagd over het gedrag van zijn celgenoot.
5.1.
Ter zitting heeft de rechtbank ambtshalve de vraag opgeworpen of indiening van de reguliere verblijfsaanvraag gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel.
5.2.
Artikel 6, eerste en vijfde lid, van de Schengengrenscode (SGC) [1] luidt als volgt:
Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen
1. Voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden:
a. a) in het bezit zijn van een geldig reisdocument of van een document dat de houder recht geeft op grensoverschrijding en dat aan de volgende criteria voldoet:
i) het is geldig tot minstens drie maanden na de voorgenomen datum van vertrek uit het grondgebied van de lidstaten. In gemotiveerde spoedeisende gevallen mag echter van deze verplichting worden afgezien;
ii) het is afgegeven in de voorafgaande tien jaar;
b) indien vereist op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad (25), in het bezit zijn van een geldig visum, behalve indien zij houder zijn van een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur;
c) het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden kunnen staven, alsmede beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven;
d) niet met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerd zijn;
e) niet worden beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name niet om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale databanken van de lidstaten.
….
5. In afwijking van lid 1:
a. a) wordt onderdanen van derde landen die niet aan alle in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, maar wel houder zijn van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur, toegang verleend tot het grondgebied van de andere lidstaten met het oog op doorreis zodat zij het grondgebied kunnen bereiken van de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft afgegeven, tenzij hun namen zijn vermeld op de nationale signaleringslijst van de lidstaat waarvan zij de buitengrenzen willen overschrijden, en de signalering vergezeld gaat van instructies om de binnenkomst of doorreis te weigeren;
b) kan onderdanen van derde landen die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde onder b), en zich melden aan de grens, toegang tot het grondgebied van de lidstaten worden verleend, indien aan de grens een visum wordt afgegeven overeenkomstig de artikelen 35 en 36 van Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (26) …
c) kan onderdanen van derde landen die niet aan een of meer van de in lid 1 genoemde voorwaarden voldoen, door een lidstaat toegang tot zijn grondgebied worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Indien de betrokken onderdaan van een derde land gesignaleerd staat als bedoeld in lid 1, onder d), stelt de lidstaat die hem toegang tot zijn grondgebied verleent, de overige lidstaten daarvan in kennis.
5.3.
Artikel 14, eerste lid, van de SGC luidt als volgt:
Weigering van toegang
Indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 6, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet en niet tot de in artikel 6, lid 5, genoemde categorieën personen behoort, wordt hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
5.4.
De rechtbank overweegt dat eiser niet voldoet aan de in artikel 6, eerste lid, onder a en c, van de SGC genoemde voorwaarden voor toegang en dat hij niet tot de in het vijfde lid genoemde categorieën personen behoort, zodat verweerder hem op grond van artikel 14 van de SGC de toegang moest weigeren. De reguliere verblijfsaanvraag van 6 juni 2023 sluit dat niet uit, deze aanvraag is immers nog in behandeling en er is dus (nog) geen verblijfsvergunning verleend op grond waarvan eiser toegang moest worden verleend. Dat eiser gedurende de behandeling van de aanvraag niet kan worden uitgezet, ziet de rechtbank als een tijdelijk beletsel. Het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt dus niet. Hiervoor is naar het oordeel van de rechtbank wel vereist dat verweerder de behandeling van eisers verblijfsaanvraag voldoende voortvarend ter hand neemt. De rechtbank ziet in dat verband aanleiding om aan te sluiten bij de termijnen als genoemd in artikel 59, vierde lid, van de Vw. In dit geval is de termijn van vier dan wel zes weken nog niet verstreken, zodat de vrijheidstontnemende maatregel niet om die reden onrechtmatig is. De rechtbank concludeert daarom dat de vrijheidsontnemende maatregel (vooralsnog) rechtmatig voortduurt, daarbij ambtshalve in aanmerking nemende dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
6. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig moet worden geacht is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het veroek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Voluit: Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen.