Voorgaande asielprocedures
1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1970.
2. Eiser heeft op 23 oktober 2015 zijn eerste asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag
is bij besluit van 15 augustus 2016 ongegrond verklaard op grond van artikel 31 van de Vw 2000. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard bij uitspraak van 20 september 2016.
3. Eiser heeft op 18 juli 2017 te kennen gegeven dat hij een herhaalde asielaanvraag
wilde indienen. Op 20 december 2017 heeft hij deze kennisgeving weer ingetrokken.
4. Eiser heeft vervolgens op 21 februari 2018 weer een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 27 maart 2018 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard bij uitspraak van 24 april 2018.Deze uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)bij uitspraak van 15 mei 2018 bevestigd.
5. Op 23 augustus 2018 heeft eiser wederom een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 25 februari 2019 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het hiertegen ingestelde beroep heeft eiser op 7 maart 2019 ingetrokken.
6. Op 7 maart 2019 heeft eiser opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 april 2019 is deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld. Op 11 juni 2019 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Hierop heeft eiser ook zijn beroep ingetrokken. Bij besluit van 18 november 2019 is de aanvraag alsnog niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep is op 16 december 2019 door deze rechtbank ongegrond verklaard.
7. Eiser heeft op 16 december 2019 een verblijfsvergunning regulier "familieleven op
grond van artikel 8 EVRM" ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 17 december 2019 afgewezen. Bij besluit van 29 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
8. Op 17 december 2019 heeft eiser wederom een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 26 januari 2020 heeft verweerder deze asielaanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van 4 maart 2020 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.
9. Op 24 februari 2020 heeft eiser een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. Bij besluit van 29 juni 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 28 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 8 december 2020 ongegrond verklaard.
10. Op 15 juli 2021 heeft eiser opnieuw en opvolgende asielaanvraag ingediend. Op 22 juli 2021 heeft eiser deze aanvraag weer ingetrokken.
De huidige asielprocedure
11. Op 27 juli 2021 heeft eiser vervolgens onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend.
12. Bij bericht van 10 maart 2022 heeft verweerder eiser bericht dat de beslistermijn op zijn aanvraag wordt verlengd met een jaar en dat er uiterlijk op 27 juli 2022 op de aanvraag zal worden beslist. Dit in verband met het besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Afghanistan.
13. Eiser heeft vervolgens op 9 augustus 2022 een ingebrekestelling ingediend. Op 25 augustus 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Bij uitspraak van 18 oktober 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem is dit beroep gegrond verklaard.De rechtbank heeft verweerder hierbij opgedragen om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak met de EDT-procedure aan te vangen en binnen één week na die aanvang een besluit op de asielaanvraag van 27 juli 2021 bekend te maken.
14. Op 1 januari 2023 heeft eiser wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft dit beroep vervolgens weer ingetrokken.
15. Op 24 maart 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
16. In het bestreden besluit van 6 juni 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Het beroep wegens het niet tijdig beslissen
17. De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser en dat het beroep van 24 maart 2023 terecht door eiser is ingesteld. Verweerder heeft na het instellen van het beroep met het bestreden besluit van 6 juni 2023 echter alsnog beslist op de aanvraag. Dat betekent dat eiser geen inhoudelijk belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal daarom het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren.
18. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder. Het beroep van eiser heeft dus mede betrekking op het bestreden besluit.
Het inhoudelijke beroep tegen het bestreden besluit van 6 juni 2023
De opvolgende asielaanvraag
19. Aan eisers onderhavige opvolgende asielaanvraag van 27 juli 2021 heeft hij ten grondslag gelegd dat vanwege de opkomst van de Taliban in Afghanistan sprake is van een verslechterde veiligheidssituatie. Hieraan heeft hij een rapport van Amnesty International van 13 juli 2020 en een rapport van Vluchtelingenwerk van 20 juli 2021 ten grondslag gelegd.
20. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Volgens verweerder is de algehele situatie in Afghanistan niet zodanig dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Verweerder heeft ter onderbouwing verwezen naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van maart 2022. Daarnaast is eiser Tadzjiek en komt hij uit [naam provincie] . Uit het rapport Afghanistan Security Situation van de European Union Agency for Asylum (EUAA) van augustus 2022 (het EUAA-rapport) volgt dat de regio [naam provincie] voor 52% uit Tadzjieken bestaat. Eiser komt derhalve niet uit een leefgebied waar Tadzjieken tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren. Eiser wordt daarom niet aangemerkt als behorende tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer persoonlijk problemen zal ondervinden vanwege zijn etniciteit. Ten slotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het enkele gegeven dat eiser langdurig in een Westers land heeft verbleven, onvoldoende is om aan te nemen dat hij bij terugkeer in Afghanistan gezien zal worden als afvallige. Hiertoe wordt verwezen naar het EUAA-rapport. Volgens verweerder heeft eiser gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin dan wel voor ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Eiser komt volgens verweerder daarom niet in aanmerking voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
21. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert daartoe aan dat verweerder zich ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat Tadzjieken in de regio [naam provincie] niet tot een kwetsbare minderheidsgroep behoren. Daarnaast neemt verweerder ten onrechte niet aan dat eiser door de Taliban als afvallige zal worden beschouwd vanwege zijn langdurige verblijf in het Westen en dat hij bij terugkeer naar Afghanistan enkel al vanwege dit langdurige verblijf te vrezen heeft. Eiser onderbouwt zijn stellingen met diverse bronnen, waaronder Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van maart 2022 (AAB 2022), het EUAA-rapport, het EASO Afghanistan COI report van januari 2022 en diverse kranten en nieuwsberichten.
Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn
22. De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat op 30 juni 2023 een nieuw Algemeen Ambtsbericht Afghanistan (AAB 2023) is uitgebracht. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat weliswaar blijkt dat sprake is geweest van een aantal gewapende aanvallen van de Taliban in [naam provincie] , maar niet dat er sprake is van een zodanig hoge mate van willekeurig geweld, dat er zwaarwegende redenen bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar [naam provincie] louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade zou lopen. Niet is gebleken dat deze aanvallen zich in het algemeen richtten tegen willekeurige burgers. Gelet hierop wordt naar het oordeel van de rechtbank de drempel van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn niet gehaald. Artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn – geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, ten derde, van de Vw 2000 – stelt immers als voorwaarde om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming dat sprake dient te zijn van ernstige schade bij terugkeer, te weten ernstige of individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. In dit verband is bovendien nog van belang dat uit het AAB 2023 juist blijkt dat het aantal dodelijke slachtoffers in de afgelopen maanden juist sterk is afgenomen en dat de veiligheidssituatie sinds de machtsovername van de Taliban juist is verbeterd. Door de machtsovername van de Taliban stopte namelijk de directe gewapende strijd tussen de Taliban en de voormalige regeringstroepen ANDSF (Afghan National Defense and Security Forces). Dit leidde tot een onmiddellijke vermindering van het aantal burgerslachtoffers als gevolg van (oorlogs)geweld.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is in Afghanistan in het algemeen, of de provincie [naam provincie] , geen sprake van de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde, van de Vw 2000 bedoelde uitzonderlijke situatie.
Vrees vanwege het behoren tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep
24. De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen heeft vanwege het behoren tot een risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat uit het EUAA-rapport volgt dat de Tadzjieken de grootste etnische groep is in de provincie [naam provincie] . Daarnaast volgt uit de Country Guidance: Afghanistan van januari 2023 van EUAA niet dat Tadzjieken ondanks hun numerieke meerderheid als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Uit dit rapport volgt immers enkel dat personen die verdacht worden van lidmaatschap van een National Resistance Front (hierna: NRF) een risico lopen, maar niet dat alle Tadzjieken een risico lopen. Niet staat vermeld dat alle Tadzjieken als tegenstander van de Taliban of als sympathisant van het NRF gezien worden. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat de omstandigheid dat er burgerslachtoffers zijn gevallen in de regio’s [naam provincie] en Takhar niet voldoende is om het tegendeel aannemelijk te maken. Burgerslachtoffers zijn immers ook in andere delen van Afghanistan gevallen. In het rapport is niet vermeld dat deze regio’s een aanzienlijk hoger aantal slachtoffers kennen en dat het geweld hierbij specifiek op Tadzjieken is gericht. Het enkele gegeven dat Tadzjieken slachtoffer kunnen worden van discriminatie en schendingen van hun rechten maakt nog niet dat de Tadzjieken in de regio [naam provincie] gezien moeten worden als kwetsbare minderheid. Verder volgt uit het artikel volgt dat dit veelal te maken heeft met (toegedichte) banden met het NRF. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat de Taliban hem ziet als sympathisant van het NRF. Verder heeft verweerder betrokken dat er een verhoogd risico voor Tadzjieken uit de districten [naam district] en [naam district] geldt. Verweerder heeft er ten aanzien van eiser terecht op gewezen dat hij niet uit die districten komt maar uit het district [naam district] . Dat het district [naam district] in de nabijheid ligt van de districten waarvoor een verhoogd risico geldt, maakt niet dat in het district van eiser een verhoogd risico geldt.
25. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder dan ook terecht dat het enkel behoren tot de Tadzjieken niet maakt dat eiser bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft er bovendien ook terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard geen andere persoonlijke problemen te hebben ondervonden dan zijn problemen met leden van de Taliban die om de hand van zijn dochter vroegen en zijn dochter mee wilden nemen. Verweerder heeft terecht gesteld dat in voorgaande procedures in rechte is komen vast te staan dat deze problemen ongeloofwaardig zijn. Daarmee heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het behoren tot de Tadzjieken bij terugkeer te maken zal krijgen met vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Risico vanwege toegedichte afvalligheid /verwestering
26. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het enkele feit dat eiser al lang in Nederland woont, onvoldoende is om te concluderen dat hij in zijn gedragingen, uitingen en opvattingen zodanig is verwesterd dat de Taliban hem bij terugkeer naar Afghanistan afvalligheid zal toedichten. Eiser heeft verder ook geen andere feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de Taliban hem afvalligheid zal toedichten. Dat aan eisers kinderen verblijfsvergunningen zijn verleend maakt niet dat aan eiser afvalligheid zal toedichten. Hierbij heeft verweerder er bovendien op kunnen wijzen dat gesteld noch is gebleken dat eiser zichzelf als niet-moslim of afvallige beschouwd. Eiser is immers blijkens zijn eigen verklaringen praktiserend (soennitisch) moslim, zodat het ook niet aannemelijk is dat de Taliban eiser afvalligheid zal toedichten. Omdat eiser zichzelf beschouwd als praktiserend moslim mag van hem ook worden verwacht dat hij zich hij terugkeer aanpast. Verweerder heeft bovendien kunnen wijzen op het Algemene Ambtsbericht van 30 juni 2023, de Country Guidance Afghanistan van EUAA van januari 2023 en het rapport Targeting Individuals van augustus 2022 van EUAA. Uit deze stukken blijkt enkel dat personen die eerder problemen hebben ondervonden of prominente personen bij terugkeer mogelijk een risico lopen. Daarnaast is er mogelijk verhoogde aandacht voor personen met een westerse opleiding, voor personen die gewerkt hebben voor een westerse organisatie, voor personen met kleding in westerse stijl of voor personen die Engels spreken. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze eigenschappen heeft of dat er sprake is van andere feiten of omstandigheden waardoor hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal komen te staan. Uit voornoemde stukken blijkt niet dat het enkel enige jaren in Europa verblijven zal leiden tot de beschuldiging van verwestering of afvalligheid. Verweerder heeft het dan ook niet aannemelijk kunnen achten dat eiser door een terugkeer uit het Westen in de verhoogde aandacht zal komen te staan.
27. Gezien het voorgaande slagen de beroepsgronden van eiser niet en bestaat er geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
28. Het beroep is ongegrond.
29. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep wegens het niet tijdig beslissen redelijkerwijs heeft moeten maken. Immers ten tijde van het indienen van het beroep had eiser wel procesbelang en beroep wegens niet tijdig beslissen van 24 maart 2023 is terecht door eiser ingediend. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 418,50, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van € 837,00 wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het bij dit (gedeelte van het) beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.