ECLI:NL:RBDHA:2023:16022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23/196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een bewonersparkeervergunning in Den Haag met betrekking tot parkeerplaatsen op eigen terrein

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bewonersparkeervergunning beoordeeld. Eisers, die aan de [adres] in [plaats] wonen, hebben een aanvraag ingediend voor twee parkeervergunningen voor hun voertuigen, een Citroën en een Ford. De aanvraag voor de eerste vergunning werd afgewezen omdat eisers volgens verweerder beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein (POET), wat hen uitsluit van de mogelijkheid om een bewonersparkeervergunning te verkrijgen volgens de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022.

Eisers betwisten dat zij over een POET beschikken, omdat de strook op hun terrein te smal zou zijn om als parkeerplaats te functioneren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de vergunning niet onredelijk is, gezien de dringende schaarste aan parkeerruimte in Den Haag. De rechtbank stelt vast dat de strook op het perceel van eisers feitelijk is bestemd om te dienen als parkeerplaats, en dat de weigering van de vergunning niet leidt tot onevenredige gevolgen voor eisers.

Daarnaast wordt de kwestie van de dwangsom besproken, die aan eisers is toegekend wegens het niet-tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank concludeert dat het bericht van 11 oktober 2022 niet kan worden opgevat als een ingebrekestelling, en dat de ingangsdatum van de dwangsom correct is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet in hun belangen zijn geschaad door de wijze waarop verweerder hen heeft gehoord in bezwaar. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats], eiser en eiseres (samen: eisers)

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Khougiani)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van een bewonersparkeervergunning.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
1.2.
Eisers hebben bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 28 november 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Wegens het niet-tijdig beslissen is aan eisers een dwangsom toegekend.
1.4.
Eisers hebben een beroepschrift ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres bezit een auto, merk Citroën. Eiser bezit een auto, merk Ford. Eisers wonen aan de [adres] [nummer] in [plaats]. Hun woning ligt in de wijk [stadsdeel]. In dit gebied is betaald parkeren ingevoerd. Eisers hebben een eerste parkeervergunning aangevraagd voor de Citroën en een tweede parkeervergunning voor de Ford.
3. De eerste parkeervergunning is afgewezen, omdat wie kan beschikken over een parkeerplaats op eigen terrein (POET) op grond van de Regeling parkeerregulering en parkeerbelastingen Den Haag 2022 (de Regeling) niet in aanmerking komt voor een bewonersparkeervergunning. Eisers beschikken volgens verweerder over een POET.
4. Eisers willen dat de eerste aangevraagde bewonersparkeervergunning alsnog wordt verleend.
Wat vinden partijen in beroep?
5. Eisers betwisten dat zij beschikken over een POET. Zij vinden dat de strook op hun terrein te smal is. De gebruiker van de auto kan niet goed uitstappen en belandt in de planten die langs de strook groeien. De strook wordt al sinds geruime tijd niet als parkeerplaats gebruikt. In het verleden is de strook ook niet planologisch of juridisch als parkeerplaats bestemd. Verder staan op werkdagen in de straat vrijwel geen auto’s geparkeerd en blijven de parkeergelegenheden langs de weg ongebruikt. Het weigeren van de vergunning dient daarmee niet het algemeen belang. Eisers doen bovendien een beroep op de hardheidsclausule uit de Regeling.
De hoogte van de dwangsom omdat niet tijdig op bezwaar is beslist, is niet juist berekend en dient € 1082 te zijn in plaats van € 462.
Verder betwisten eisers de inleidende overweging in het bestreden besluit, dat zij zouden hebben afgezien van het recht om in bezwaar te worden gehoord. Verweerder heeft de mogelijkheid te worden gehoord ten onrechte beperkt tot de keuze voor een telefonische hoorzitting, terwijl eisers hebben aangegeven dat zij willen worden gehoord als verweerder nog opmerkingen of vragen zou hebben.
6. Ten aanzien van de strook op het terrein van eisers, betwist verweerder dat deze nooit als parkeerplaats wordt gebruikt. Verweerder verwijst naar een aantal foto’s bij het verweerschrift, waarop de Citroën op de strook geparkeerd staat. Verder kunnen eisers op hun perceel maatregelen nemen om het in- en uitstappen te vergemakkelijken. Of een bepaald voertuig daadwerkelijk past, is niet van betekenis; het gaat erom dat de ruimte is bestemd of bedoeld als parkeerplaats.
Over de dwangsom stelt verweerder dat deze niet is gaan lopen op 25 oktober 2022, omdat de brief van 11 oktober 2022 niet als ingebrekestelling kan worden beschouwd.
Verweerder vindt verder, dat eisers voldoende zijn gewezen op de mogelijkheid te worden gehoord en dat zij hebben laten blijken daarvan geen gebruik te willen maken.
Wat vindt de rechtbank?
7. Op grond van de Regeling kan verweerder de vergunning verlenen aan een bewoner die in een vergunninggebied woont, houder, huurder of gebruiker van een motorvoertuig is en niet over een POET beschikt. [1] In de Regeling is niet uitdrukkelijk aangegeven dat de verlening van de vergunning uitsluitend is beperkt tot bewoners die aan al deze voorwaarden voldoen, maar dat strookt wel met een redelijke lezing van het beleid. Bovendien was een expliciete uitsluiting van bewoners met een POET uitdrukkelijk neergelegd in het beleidsdocument dat direct voorafgaand aan de invoering van de Regeling gold [2] ; niet blijkt dat de Regeling heeft beoogd op dat punt verandering te brengen.
8. Volgens vaste rechtspraak is een beleidsregel die meebrengt dat een aanvrager met een POET een parkeervergunning wordt geweigerd, niet kennelijk onredelijk. [3] Bovendien staat vast dat het beleid van verweerder is ingegeven door een dringende schaarste aan parkeerruimte in Den Haag. In het licht van deze problematiek is deze beleidsregel begrijpelijk en redelijk. Verweerder mag dit beleid dus toepassen.
9. De Regeling omschrijft een POET als een plaats die juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld is om motorvoertuigen te parkeren, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer toegankelijk. Niet ter discussie staat dat de strook op het perceel van eisers feitelijk is bestemd om te dienen als parkeerplaats. In beginsel mocht verweerder de aanvraag dus weigeren. Dat kan anders zijn als de weigering gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. [4] Eisers hebben hiervoor onvoldoende naar voren gebracht. Eisers kunnen het storend vinden dat in de nabije omgeving op werkdagen veel parkeerplaatsen leeg staan en zij hun POET moeten benutten, maar dat volstaat niet om te spreken van bijzondere omstandigheden, dan wel van onevenredige gevolgen. Bovendien merkt de rechtbank op, dat eisers geen concrete bewijzen hebben ingebracht over de afmetingen van de strook en de ernst van de problemen die zij bij het instappen en uitstappen stellen te ervaren. Daarbij is van belang dat op de foto’s die eisers in de besluitvormingsfase hebben ingebracht, de Citroën niet is afgebeeld. Ook is niet gebleken dat de situatie van eisers zich op bijzondere wijze onderscheidt van andere bewoners met een parkeerplaats op eigen terrein.
10. Eventueel kan verweerder een of meer bepalingen van de Regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing daarvan gelet op het belang van de Regeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. [5] Gezien het voorgaande bestaat daartoe in deze zaak onvoldoende aanleiding.
11. Ten overvloede merkt de rechtbank op, dat op 13 juli 2023 een beleidswijziging is ingevoerd. [6] In de toelichting op deze wijziging van 27 juni 2023, is door verweerder overwogen: “(
W)e stellen daarom voor dat bewoners van bestaande bouw in gebieden waar de parkeerdruk het na invoering van betaald parkeren toelaat, ervoor kunnen kiezen de eerste auto niet verplicht te parkeren op een solitaire parkeergelegenheid op eigen terrein. Met solitair wordt een op zichzelf staande parkeerplaats bedoeld, zoals een oprit, een garage(box) of een carport. (… )
Deze bewoners met een solitaire POET kunnen dan – ondanks de aanwezigheid van POET – voor hun eerste auto een parkeervergunning krijgen.” Uit de toelichting blijkt dat deze wijziging onder meer is beoogd voor de buurt Duinzigt, waar eisers wonen. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eisers hier geen beroep op kunnen doen. De rechtbank twijfelt of dit standpunt zonder nadere motivering de toetsing aan het recht kan doorstaan. De toewijsbaarheid van een eerste bewonersparkeervergunning onder het gewijzigde beleid gaat het beoordelingskader in deze zaak echter te buiten. Dit zal aan de orde kunnen komen als eisers een nieuwe aanvraag indienen.
12. Met betrekking tot de dwangsom, draait de discussie om de vraag of het bericht van 11 oktober 2022 kan worden opgevat als een ingebrekestelling. Dat is niet het geval. Weliswaar benoemt het bericht het bezwaarschrift en de verstreken beslistermijn, maar voor de rest komt het bericht in wezen neer op een verzoek om voortvarend te beslissen en opheldering over de stand van zaken. Daarmee is verweerder niet gemaand tot het nemen van een beslissing. [7] De ingangsdatum van de dwangsom is dus correct vastgesteld.
13. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om in te gaan op de wijze waarop is afgezien van horen in bezwaar. Voorop staat dat het bestuursorgaan de belanghebbende in de gelegenheid moet stellen te worden gehoord. Telefonisch horen is mogelijk als de belanghebbende daarmee instemt. [8] Daaruit volgt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, door eisers slechts de keuze te bieden uit telefonisch horen, dan wel het afzien van een hoorzitting. Dat leidt desondanks niet tot aantasting van het bestreden besluit. Eisers hebben in het bericht van 26 juli 2022 namelijk de uitdrukkelijke mededeling gedaan dat kan worden afgezien van een hoorzitting, omdat zij hun standpunt voldoende duidelijk vonden. Dit afzien hield geen verband met de beperking van de keuzemogelijkheid. Eisers zijn dus niet in hun belangen geschaad, reden waarom de rechtbank het gebrek passeert. [9]

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4.2.1 lid 1 van de Regeling.
2.Artikel 1.4 van Beleidsregels parkeervergunningen 2015 (oud).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 september 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AJ3312.
4.Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 6.1 van de Regeling.
6.Gemeenteblad 2023, 304265.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:291 en de Centrale Raad van Beroep van 2 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2320.
8.Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, blz. 28.
9.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.