ECLI:NL:RBDHA:2023:16010
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechter, mr. H.J. Vetter, door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. O. Diels. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een civiele procedure tussen verzoekster en de VvE [adres]. Verzoekster voerde aan dat de rechter tijdens de zittingen op 15 juli en 24 november 2022 bevooroordeeld was, omdat zij minder spreektijd kreeg dan de VvE en omdat de rechter een voorlopig oordeel gaf voordat zij het woord had gekregen. De wrakingskamer oordeelde dat deze gronden te laat waren aangevoerd, aangezien het verzoek tot wraking pas op 24 november 2022 werd ingediend, terwijl de omstandigheden zich op 15 juli 2022 hadden voorgedaan. Hierdoor werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek voor deze gronden.
Daarnaast voerde verzoekster aan dat de rechter de regie op een ongepaste manier had gevoerd en dat zij zich niet goed kon verdedigen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter een grote vrijheid heeft in het bewaken van de procesorde en dat de subjectieve beleving van verzoekster niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. Ook de aanvullende wrakingsgrond, waarin verzoekster stelde dat de rechter een ongepaste opmerking had gemaakt, werd niet in de beoordeling betrokken, omdat deze niet tijdig was aangevoerd.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk voor de gronden die te laat waren ingediend. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.