ECLI:NL:RBDHA:2023:16010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/639028/KG RK 22-1430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen de rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechter, mr. H.J. Vetter, door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. O. Diels. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een civiele procedure tussen verzoekster en de VvE [adres]. Verzoekster voerde aan dat de rechter tijdens de zittingen op 15 juli en 24 november 2022 bevooroordeeld was, omdat zij minder spreektijd kreeg dan de VvE en omdat de rechter een voorlopig oordeel gaf voordat zij het woord had gekregen. De wrakingskamer oordeelde dat deze gronden te laat waren aangevoerd, aangezien het verzoek tot wraking pas op 24 november 2022 werd ingediend, terwijl de omstandigheden zich op 15 juli 2022 hadden voorgedaan. Hierdoor werd verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek voor deze gronden.

Daarnaast voerde verzoekster aan dat de rechter de regie op een ongepaste manier had gevoerd en dat zij zich niet goed kon verdedigen. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter een grote vrijheid heeft in het bewaken van de procesorde en dat de subjectieve beleving van verzoekster niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. Ook de aanvullende wrakingsgrond, waarin verzoekster stelde dat de rechter een ongepaste opmerking had gemaakt, werd niet in de beoordeling betrokken, omdat deze niet tijdig was aangevoerd.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk voor de gronden die te laat waren ingediend. De procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/88
zaak- /rekestnummer: C/09/639028 / KG RK 22-1430
Beslissing van 10 februari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. O. Diels te Den Haag (voorheen: mr. S.A.P. van den Berg te Den Haag),
strekkende tot de wraking van
mr. H.J. Vetter,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 24 november 2022, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 december 2022.
1.2.
Op 3 februari 2023 is het verzoek tot wraking op zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- [gemachtigde] als gemachtigde van verzoekster, bijgestaan door mr. Diels;
- de rechter;
- mr. V. Kortenbach, de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak, als toehoorder.
Mr. Diels heeft spreekaantekeningen en nadere producties (het proces-verbaal van de zitting van 24 november 2022, de brief van mr. Van den Berg van 14 december 2022 in reactie op het proces-verbaal, de brief van mr. Kortenbach van 14 december 2022 in reactie op de hiervoor genoemde brief van mr. Van den Berg en de verklaring van verzoekster van 2 februari 2023) overgelegd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/622303 / HA ZA 21/1104 tussen verzoekster en VvE [adres] (hierna: de VvE). De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft plaatsgevonden op 15 juli 2022 en is voortgezet op 24 november 2022. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling heeft verzoekster de rechter gewraakt.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 24 november 2022, waarop het wrakingsverzoek is gedaan, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd:
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 juli 2022 gaf de rechter aan mij minder spreektijd dan aan de VvE.
De rechter was tijdens de zitting op 15 juli 2022 bevooroordeeld, omdat hij aangaf dat de VvE gelijk zou gaan krijgen, terwijl ik nog niet het woord had gekregen.
Ik wilde in de zitting op 24 november 2022 het woord geven aan mijn broer [gemachtigde] , omdat hij verstand van zaken heeft over de operationele kant van [adres] maar dat liet de rechter niet toe. De bejegening van mijn broer aan het einde van de zitting was verhit en met stemverheffing.
Ik kon me niet goed verdedigen en voelde me daardoor benadeeld.
Tot slot vind ik dat de rechter weliswaar luisterde, maar ik voel me niet gehoord.
2.3.
Daaraan heeft verzoekster tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek nog het volgende toegevoegd:
6. Ik heb, toen ik tijdens de schorsing van de zitting op 24 november 2022 de zittingszaal uitliep, de rechter tegen de griffier horen zeggen: “De Chinezen moeten niet zeuren maar gewoon betalen. De Chinezen moeten…” Toen ging de deur helemaal dicht. Ik ervaar dit niet alleen als kleinerend maar ook als racistisch.
7. Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 november 2022 geeft geen getrouw beeld van wat er op zitting heeft plaatsgevonden. In het proces-verbaal staat niets over dat de advocaat van de wederpartij de [naam] zwart maakte. Verder wordt in het proces-verbaal de indruk gewekt dat mijn broer wel twee keer toelichting kon geven maar dat was niet het geval. Ook andere aspecten die blijk kunnen geven van partijdigheid zijn ten onrechte niet opgenomen in het proces-verbaal, zoals het standpunt van de rechter dat voor een schikking alles of een zeer substantieel deel van de aanspraken voldaan dient te worden en dat de rechter herhaaldelijk vroeg waarom het beslag op de aandelen van belang was voor het ontslag van het bestuur.
2.4.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Hij heeft samengevat als volgt op voornoemde punten gereageerd:
Zowel tijdens de zitting op 15 juli 2022 als tijdens de voortzetting op 24 november 2022 is partijen over en weer een eerste en een tweede termijn gegund en konden beide partijen zeggen wat ze te zeggen hadden. Op 15 juli 2022 heeft geen van partijen kenbaar gemaakt dat zij behoefte hadden aan meer spreektijd.
De advocaten van partijen hebben beiden in twee termijnen gepleit, ik heb vragen gesteld, het debat is gesloten en pas daarna heb ik mijn voorlopig oordeel gegeven.
Het is juist dat [gemachtigde] niet het woord heeft mogen voeren tijdens de zitting op 24 november 2022, omdat hij geen partij is in de (hoofd)procedure. Omdat [gemachtigde] het daarmee niet eens was en toch zijn zegje wilde doen, moest ik hem stevig aanspreken.
De advocaat van verzoekster heeft namens verzoekster in twee termijnen naar voren kunnen brengen wat hij wilde en ook verzoekster zelf is die gelegenheid gegeven. Waarom ze zich niet goed heeft kunnen verdedigen, is mij niet duidelijk.
Ik luisterde inderdaad. Dat verzoekster zich niet gehoord voelde is vervelend maar kan geen grond vormen aan mijn onpartijdigheid te twijfelen.
Ik heb pertinent niet de beweerdelijke “Chinezen-opmerking” gemaakt en de griffier ook niet. Als verzoekster die opmerking zou hebben gehoord (wat dan heel ernstig zou zijn geweest en zonder meer een grond voor wraking zou hebben opgeleverd) dan had zij dat meteen moeten melden toen zij het wrakingsverzoek deed. Dat heeft zij echter niet gedaan, terwijl haar advocaat naast haar zat en haar broer haar hielp bij het formuleren van de wrakingsgronden.
Het proces-verbaal wordt opgesteld voor de griffier en die maakt keuzes. Irrelevante zaken worden niet opgenomen in het proces-verbaal. Ik kan mij vaag herinneren dat een familielid van [naam] werd genoemd, maar omdat dat irrelevant was voor de zaak is dat niet in het proces-verbaal opgenomen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt over de verschillende wrakingsgronden het volgende.
Ad 1. en 2.
3.3.
Verzoekster betoogt dat de rechter tijdens de zitting op 15 juli 2022 bevooroordeeld was, omdat zij minder spreektijd kreeg dan haar wederpartij en omdat de rechter een voorlopig oordeel gaf vóórdat zij het woord had gekregen. Deze wrakingsgronden zijn te laat aangevoerd. Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoekster aangevoerde omstandigheden hebben zich voorgedaan op 15 juli 2022 en het wrakingsverzoek is gedaan op 24 november 2022. Voor dit tijdsverloop heeft verzoekster geen verklaring gegeven. Verzoekster is daarom niet-ontvankelijk in haar verzoek, voor zover het deze wrakingsgronden betreft. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze twee gronden komt de wrakingskamer dus niet toe.
Ad 3.
3.4.
De derde wrakingsgrond is in feite een klacht over de manier waarop de rechter regie heeft gevoerd. Het is echter de taak van de rechter om op de zitting de procesorde te bewaken en regie te voeren. De rechter heeft daarbij een grote vrijheid, zodat de wijze waarop de rechter die taak heeft ingevuld slechts in zeer bijzondere omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing kan opleveren dat de rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De broer van verzoekster is geen procespartij in de bodemprocedure, zodat hij in principe niet het recht heeft om het woord te voeren in die procedure. Het enkele feit dat de rechter met stemverheffing heeft gesproken om de orde in de zaal te bewaken, levert naar het oordeel van de wrakingskamer niet een bijzondere omstandigheid op zoals hiervoor bedoeld. Ook van andere bijzondere omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken.
Ad 4. en 5.
3.5.
Dat verzoekster zich niet goed kon verdedigen en dat zij zich niet gehoord voelde, is de subjectieve beleving van verzoekster. Daarmee is niet de objectief gerechtvaardigde (vrees voor de) schijn van partijdigheid van de rechter komen vast te staan. Verzoekster heeft geen enkele concrete objectieve onderbouwing van dit standpunt aangevoerd. Daar komt bij dat verzoekster over rechtsbijstand beschikte en dat de rechter onweersproken heeft gesteld dat niet alleen de advocaat van verzoekster tijdens de beide zittingen in twee termijnen heeft kunnen pleiten, maar dat ook verzoekster zelf het woord heeft kunnen voeren.
Ad 6.
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoekster als aanvullende wrakingsgrond aangevoerd dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2022, toen partijen bij een schorsing van de behandeling de zittingszaal verlieten, tegen de griffier zou hebben gezegd “De Chinezen moeten niet zeuren maar gewoon betalen. De Chinezen moeten…”. De rechter heeft dit expliciet betwist. De juistheid van de stelling van verzoekster is dan ook niet komen vast te staan. Voor bewijslevering, zoals verzoekster heeft aangeboden, is in het kader van een wrakingsprocedure (waarin met de nodige voortvarendheid een beslissing moet worden genomen omdat de hoofdprocedure stil ligt), geen plaats. Bovendien valt niet in te zien waarom verzoekster, als zij de door haar gestelde opmerking van de rechter inderdaad heeft gehoord, nu juist deze omstandigheid niet onmiddellijk heeft genoemd toen zij op 24 november 2022 haar wrakingsgronden formuleerde. Waarom zij hiermee pas is gekomen tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 februari 2023 is niet duidelijk geworden. Deze later aangevoerde wrakingsgrond wordt daarom niet in de beoordeling van het verzoek betrokken.
Ad 7.
3.7.
Ten aanzien van de laatste wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer ten slotte dat het proces-verbaal een zakelijke weergave bevat van wat op de zitting is besproken. Het is aan de behandelend rechter en de griffier om te beoordelen welke zaken wel en welke niet relevant zijn en in het proces-verbaal worden opgenomen. Verzoekster heeft naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende concreet onderbouwd dat zich tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2022 zodanige relevante feiten en omstandigheden hebben voorgedaan, die niet in het proces-verbaal zijn opgenomen, dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde (vrees voor de) schijn van partijdigheid van de rechter.
Slotsom
3.8.
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking afwijzen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek voor zover het de wrakingsgronden onder 1., 2. en 6. betreft;
4.2.
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
4.3.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. Diels;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Brandt, A.M.A. Keulen en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.B. van Angeren en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.