ECLI:NL:RBDHA:2023:16002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C-09-653235-KG ZA 23-734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorschot schadevergoeding in kort geding door gedupeerden van de toeslagenaffaire

In deze zaak vorderen eisers, gedupeerden van de toeslagenaffaire, een voorschot van € 150.000,-- aan schadevergoeding van de Staat der Nederlanden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen plaats is voor toewijzing van het gevorderde voorschot. Eisers hebben niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij recht hebben op de gevorderde schadevergoeding. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Staat aansprakelijkheid heeft erkend voor de fouten die zijn gemaakt in de toeslagenaffaire, maar dat de eisers niet hebben aangetoond dat de schade die zij hebben geleden het gevolg is van het handelen van de Staat. De voorzieningenrechter wijst erop dat voor toewijzing van een voorschot in kort geding terughoudendheid geboden is en dat het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk moet zijn. In dit geval is er onvoldoende bewijs geleverd van de hoogte van de schade en de causaliteit met het handelen van de Staat. De vordering wordt afgewezen, en eisers worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/653235 / KG ZA 23-734
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2023
in de zaak van
1. eisende partij sub 1, plaats,
2. eisende partij sub 2, plaats,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] ,
hierna samen te noemen: [eisende partij sub 1 c.s.] ,
advocaten: mr. C.L.J.A. Spiertz en mr. M. Jans te Heilig Landstichting, gemeente Berg en Dal,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN FINANCIËN)te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaten: mr. M. Dijkstra en mr. P.F.B. Mulder te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
- de e-mail van mr. Spiertz van 10 oktober 2023 met producties 5 tot en met 8;
- de op 11 oktober 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] zijn gedupeerden van de toeslagenaffaire en hebben zich in 2020 gemeld bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) met een verzoek om compensatie.
2.2.
Bij beschikking van 10 maart 2021 is aan van [eisende partij sub 1] een bedrag van
€ 30.000,-- aan compensatie toegekend. Vervolgens heeft [eisende partij sub 1] in het kader van de integrale beoordeling van de hersteloperatie toeslagen op 18 maart 2021 een vooraankondiging ontvangen. In die vooraankondiging is het voorlopige compensatiebedrag voor de fouten in de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 vastgesteld op € 33.321,-- en aan [eisende partij sub 1] is toen een aanvullend bedrag van € 3.321,-- uitgekeerd. Bij beschikking van 22 april 2021 is het definitieve compensatiebedrag vastgesteld op € 35.976,-- en aan [eisende partij sub 1] is nog een aanvullend bedrag van € 2.655,-- uitgekeerd.
2.3.
[eisende partij sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 22 april 2021. Deze bezwaarprocedure loopt nog en de UHT heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen.
2.4.
In deze periode is een afkoelingsperiode (moratorium) ingegaan voor de periode van een jaar. Deze afkoelingsperiode is inmiddels geëindigd.
2.5.
Bij brief van 12 februari 2022 zijn aan [eisende partij sub 1 c.s.] namens het kabinet excuses aangeboden voor fouten die zijn gemaakt in het kader van de toeslagenaffaire.
2.6.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben zich ook gewend tot de Sociale Banken Nederland (SBN) en verzocht om aanpak van hun publieke en private schulden. Tot op heden heeft SBN een bedrag van € 104.392,60 aan private schulden overgenomen en door de Ontvanger en de Belastingdienst/Toeslagen is een bedrag van € 45.437,38 aan publieke schulden kwijtgescholden.
2.7.
Bij brief van 8 juni 2023 heeft de Staat aansprakelijkheid erkend voor de toeslagjaren waarvoor UHT compensatie aan [eisende partij sub 1 c.s.] heeft verleend (de jaren 2015 tot en met 2018).
2.8.
Op 26 juni 2023 hebben partijen overleg gevoerd. Vervolgens hebben [eisende partij sub 1 c.s.] op 18 juli 2023 een brief gestuurd waarin zij de Staat – onder andere – verzoeken om een voorschotbedrag van € 150.000,-- en om te komen met een gedragen oplossing. Bij brief van 2 augustus 2023 heeft de Staat op deze brief van [eisende partij sub 1 c.s.] gereageerd met, onder andere, de boodschap dat er geen voorschot van € 150.000,-- kan worden gegeven en dat [eisende partij sub 1 c.s.] via het traject van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en het traject van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) volledig kunnen worden gecompenseerd voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van de toeslagenaffaire.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vorderen, samengevat, veroordeling van de Staat tot betaling van een voorschot van € 150.000,-- aan schadevergoeding, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eisende partij sub 1 c.s.] het volgende ten grondslag. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat zij door het handelen van de Staat in grote financiële problemen terecht zijn gekomen. Om de invorderingen van de Belastingdienst/dienst Toeslagen te kunnen betalen, hebben zij noodgedwongen agrarische apparatuur moeten verkopen waarmee de destijds door [eisende partij sub 2] gepachte grond werd bewerkt. Het gevolg daarvan was dat [eisende partij sub 2] deze pachtgrond niet langer agrarisch kon exploiteren en daardoor niet langer voldeed aan de voorwaarden van de pachtovereenkomst. Om die reden heeft de verpachter de pachtovereenkomst beëindigd. Daardoor is ernstige betalingsonmacht ontstaan bij [eisende partij sub 1 c.s.] en zijn beland in een vicieuze cirkel waar zij niet uitkomen. De faciliteiten die de Staat biedt zijn ontoereikend. Zo is het moratorium na een jaar van rechtswege geëindigd, waardoor [eisende partij sub 1 c.s.] wederom met schuldeisers werden en worden geconfronteerd. Daarnaast is de oplossing van de schulden van [eisende partij sub 1 c.s.] door SBN grotendeels afgehouden, vanwege een volgens SBN geldende staatssteun-beperking voor agrarische bedrijven en omdat schulden van na het eindigen van het moratorium niet voor overname in aanmerking komen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben deze omstandigheden meermaals bij de Staat onder de aandacht gebracht en met noodkreten verzocht om een oplossing, maar zij lopen steeds tegen een muur van eisen.
3.3.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat zij momenteel bijna een miljoen euro aan materiële schade (waaronder schulden) en immateriële schade (voor psychisch leed) hebben geleden en deze schade wordt alleen maar groter. Het door hen gevorderde voorschot van
€ 150.000,-- is in feite een noodverband om de komende anderhalf jaar schulden te kunnen afbetalen, regelingen met schuldeisers te kunnen treffen en het verdere schadeafhandelingstraject in rust te kunnen doorlopen. Er zijn veel schuldeisers die op geld wachten en zonder voorschot zullen [eisende partij sub 1 c.s.] failliet gaan. De druk die zowel financieel als mentaal op [eisende partij sub 1 c.s.] rust is voor hen niet vol te houden. Zij verkeren in een noodsituatie en hebben dus een rechtstreeks en spoedeisend belang bij hun vorderingen, aldus [eisende partij sub 1 c.s.]
3.4.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling

Kernvraag en toetsingsmaatstaf
4.1.
De kernvraag die in dit kort geding moet worden beantwoord, is of de Staat moet worden veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 150.000,-- aan [eisende partij sub 1 c.s.] De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat voor toewijzing van het gevorderde voorschot in dit kort geding geen plaats is en zal dit oordeel hieronder toelichten.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Onderzocht moet worden of het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is. Dat betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen. Daarnaast moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Voorts dient in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken te worden.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben een spoedeisend belang bij het gevorderde voorschot
4.3.
Anders dan de Staat betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dat [eisende partij sub 1 c.s.] een spoedeisend belang hebben bij het gevraagde voorschot. [eisende partij sub 1 c.s.] leggen aan hun vordering – kort samengevat – ten grondslag dat zij als gevolg van het handelen van de Staat schade hebben geleden die onder meer bestaat uit een grote en acute schuldenlast. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat de Staat aansprakelijk is voor het vergoeden van die schade en dat zij het gevraagde voorschot dringend nodig hebben om schuldeisers af te betalen en daarmee een faillissement te voorkomen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben daarmee voldoende onderbouwd dat zij momenteel in grote financiële nood verkeren. Bovendien is op de zitting gebleken dat de schadevergoedingsvordering van [eisende partij sub 1 c.s.] op dit moment nog niet inhoudelijk kan worden beoordeeld door de Commissie Werkelijke Schade (CWS), en dat de CWS ook nog geen voorschot hierop kan uitkeren, omdat er nog geen beslissing is genomen op het bezwaar van [eisende partij sub 1 c.s.] tegen het vastgestelde compensatiebedrag.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben het bestaan van de schadevergoedingsvordering onvoldoende aannemelijk gemaakt
4.4.
Vast staat dat de Staat aansprakelijkheid heeft erkend voor de besluiten die hij in de toeslagjaren 2015 tot en met 2018 heeft genomen. Dat betekent dat de Staat in principe is gehouden om de schade te vergoeden die [eisende partij sub 1 c.s.] als gevolg van het handelen van de Staat hebben geleden. Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partij sub 1 c.s.] naast de bestuursrechtelijke weg van de CWS, ook in een civiele procedure een schadevergoeding kunnen vorderen. In dit kort geding, waarin [eisende partij sub 1 c.s.] een voorschot vorderen, moet de voorzieningenrechter beoordelen of [eisende partij sub 1 c.s.] het bestaan van de schadevergoedingsvordering voldoende aannemelijk hebben gemaakt en of het waarschijnlijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen. Het is dus aan [eisende partij sub 1 c.s.] om voldoende aannemelijk te maken dat zij schade hebben geleden, hoe hoog die schade is en dat de door hen geleden schade het gevolg is van het handelen van de Staat.
4.5.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat zij een bedrag van bijna een miljoen euro schade hebben geleden door het handelen van de Staat. Ter onderbouwing verwijzen zij naar het als productie 4 bij dagvaarding overgelegde schuldenoverzicht, dat zij via het Instituut Publieke Waarden aan de Staat hebben overgelegd en inmiddels hebben geactualiseerd. Zij hebben diverse Excel-lijsten overgelegd waarop zij al hun persoonlijke en zakelijke schulden hebben vermeld die volgens hen direct of indirect het gevolg zijn van de onrechtmatige terugvorderingen door de Staat en het uitblijven van een oplossing. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben deze Excel-lijsten, met onderliggende bescheiden, als volgt onderverdeeld:
  • i) vorderingen privé van [eisende partij sub 1] (met producties 1 tot en met 300);
  • ii) vorderingen privé [eisende partij sub 2] (met producties 1 tot en met 113);
  • iii) vorderingen zakelijk [eisende partij sub 2] (met producties 1 tot en met 163); en
  • iv) schulden van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] die niet door SBN zijn afbetaald (met producties 1 en 2).
4.6.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben diverse Excel-overzichten en een grote hoeveelheid stukken, bestaande uit een doos met facturen, aanmaningen en schuldenoverzichten, in het geding gebracht. De hoeveelheid producties biedt op zichzelf geen voldoende onderbouwing van de vordering. Die onderbouwing moet uit de toelichting volgen. De voorzieningenrechter kan echter uit deze toelichting niet afleiden wat de hoogte van hun schade is en of de door [eisende partij sub 1 c.s.] geclaimde schade daadwerkelijk het gevolg is van het onrechtmatig handelen van de Staat. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben volstaan met de stelling dat de schade bijna een miljoen euro bedraagt. Zij hebben echter niet gereageerd op het verweer van de Staat dat de optelling van alle bedragen in overgelegde bescheiden tot een lager bedrag (van ongeveer € 778.000,--) leidt. Ook hebben zij niet uitgelegd uit welke schadeposten dit bedrag van bijna een miljoen euro bestaat en hoe het kan dat de schade dusdanig is opgelopen als tot uitgangspunt wordt genomen dat de aan [eisende partij sub 1 c.s.] toegekende kinderopvangtoeslag in totaal ten onrechte met een bedrag van € 67.357,-- is verlaagd. Verder hebben zij, in reactie op de stelling van de Staat dat schulden in beginsel geen schade zijn, niet toegelicht waarom de opgegeven schulden in dit geval als schade kwalificeren die voor vergoeding in civielrechtelijke zin in aanmerking komen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben tot slot niet gereageerd op de stellingen van de Staat dat het door hen opgestelde schuldenoverzicht dubbele schulden bevat, diverse schulden vermeldt die al in het kader van de publieke hersteloperatie zijn kwijtgescholden – [eisende partij sub 1 c.s.] hebben niet betwist dat inmiddels een bedrag van ruim € 100.000,-- aan schulden is afgelost of overgenomen en een bedrag van ruim € 45.000,-- aan publieke schulden is kwijtgescholden – en schulden vermeldt zonder dagtekening of datum.
4.7.
De voorzieningenrechter acht het zeer wel mogelijk dat [eisende partij sub 1 c.s.] schade hebben geleden door het handelen van de Staat waarvoor nog geen compensatie is geboden, maar zonder concrete toelichting over het ontstaan van de schade en de hoogte daarvan, bijvoorbeeld door het overleggen van een schaderapport, en zonder in te gaan op het verweer van de Staat, kan de voorzieningenrechter niet anders dan vaststellen dat [eisende partij sub 1 c.s.] het bestaan van de vordering niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Gezien alle vragen die het verweer van de Staat oproept, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een aanspraak hebben op minimaal € 150.000,-- aan schadevergoeding. Immers, indien (een groot deel van) het verweer van de Staat slaagt hebben [eisende partij sub 1 c.s.] geen aanspraak op een schadevergoeding. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben het verweer van de Staat echter geheel onbesproken gelaten. Het is naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij deze stand van zaken dan ook niet waarschijnlijk dat een bodemrechter de schadevordering van [eisende partij sub 1 c.s.] in een bodemprocedure zal toewijzen, althans dat de bodemrechter een schadevergoedingsvordering ter hoogte van het gevorderde voorschot van € 150.000,-- zal toewijzen. Tegen die achtergrond is, mede gelet op het in deze zaak aanwezige restitutierisico, geen ruimte voor toewijzing van het gevorderde voorschot. Ook voor toewijzing van een lager voorschotbedrag heeft de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten, nu [eisende partij sub 1 c.s.] , naar aanleiding van het verweer van de Staat, niet inzichtelijk hebben gemaakt op welke schadevergoeding zij in ieder geval aanspraak kunnen maken.
4.8.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben nog aangevoerd dat de schade, het causaal verband en de overgelegde producties niet aan de hand van de civielrechtelijke normen voor bewijslevering, maar op basis van aannemelijkheid, zoals dat geldt binnen de bestuursrechtelijke hersteloperatie en de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), beoordeeld dienen te worden. Volgens hen is dat alleszins redelijk gelet op de ruimhartige beoordeling van de schade van gedupeerden in het bestuursrecht – die nota bene door de Staat zelf in het leven is geroepen – en het feit dat de Staat aansprakelijkheid heeft erkend. Voor deze door [eisende partij sub 1 c.s.] bepleite beoordeling naar bestuursrechtelijke maatstaven in een civiele (kort geding) procedure bestaat geen steun in het recht, ook niet in de parlementaire geschiedenis van de Wht (vgl. TK 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 56). Maar bovenal geldt dat toepassing van deze toetsingsmaatstaf het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval niet anders zou maken. Zoals hiervoor is overwogen, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] de schade en de causaliteit met de problemen van de kinderopvangtoeslag onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zij hebben niet concreet aangegeven welke schade is geleden en hoe die schade is ontstaan.
4.9.
De conclusie is dat de voorzieningenrechter het door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderde voorschot zal afwijzen.
4.10.
[eisende partij sub 1 c.s.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (€ 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (€ 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 6.816,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 5.737,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.10.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2023.
fjs