ECLI:NL:RBDHA:2023:15976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de eiser zich mogelijk aan het toezicht zou onttrekken, wat door verweerder voldoende was onderbouwd met zware en lichte gronden.

De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van de verweerder beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende actie was ondernomen om de verwijdering van de eiser te realiseren. De eiser had aangevoerd dat een lichter middel, zoals een meldplicht, voldoende zou zijn geweest, maar de rechtbank oordeelde dat de risico's die aan de situatie verbonden waren, een maatregel van bewaring rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 september 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.23754
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op
24 augustus 2023 gronden ingediend. Verweerder heeft op 29 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 4 september 2023.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac blijkt dat eiseres in Roemenië en Oostenrijk is geweest, zodat hij mogelijk aan Roemenië of Oostenrijk kan worden overgedragen. Verder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe
heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d niet heeft betwist. Deze gronden zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. Om die reden behoeft wat eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de overige zware en lichte gronden geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
4. Eiser voert aan de verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn verwijdering. Het is namelijk onduidelijk of verweerder al een verzoek om terugname heeft gedaan bij Roemenië en/of Oostenrijk.
5. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft op 16 augustus 2023 een claimverzoek verzonden aan Roemenië. Op 28 augustus 2023 hebben de Roemeense autoriteiten bericht dat zij niet akkoord gaan met de claim. Verweerder heeft vervolgens op dezelfde dag een gemotiveerd verzoek om heroverweging verzonden aan de Roemeense autoriteiten. Verweerder heeft daarbij gevraagd om een spoedige reactie, uiterlijk binnen twee weken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder tot op heden de verwijdering van eiser voldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
Het lichter middel
6. Eiser voert aan de verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft aangegeven dat hij wil terugkeren naar Roemenië als dat land hem accepteert. Een meldplicht was daarom al voldoende geweest.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verweerder hoefde daarom in de verklaring van eiser dat hij wil terugkeren naar Roemenië geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Verweerder is ook voldoende ingegaan op de medische omstandigheden van eiser. Verweerder heeft terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij is gehouden, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 september 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.