ECLI:NL:RBDHA:2023:15974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23752
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Roemeense eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 16 augustus 2023 was genomen, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 31 augustus 2023 was opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, met name omdat de eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen had onttrokken en niet had voldaan aan eerdere verplichtingen om Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals genoemd in de Vreemdelingenwet, voldoende waren onderbouwd. De eiser had aangevoerd dat de Staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris tijdig een aanvraag voor een laissez-passer had ingediend en de uitzetting op 31 augustus 2023 had plaatsgevonden.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier S.J. Valk en werd openbaar gemaakt op 11 september 2023. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.23752
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op
24 augustus 2023 gronden ingediend. Verweerder heeft op 29 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 31 augustus 2023 opgeheven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 4 september 2023.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Roemeense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder moet dit onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft een periode illegaal in Nederland verbleven en heeft van dat verblijf geen mededeling gedaan bij de Nederlandse autoriteiten. Ook de zware grond onder 3c is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Op 4 juni 2023 is aan eiser een beschikking uitgereikt, waarin staat dat hij binnen een maand uit Nederland moet vertrekken. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij dit niet heeft gedaan. Eiser betwist dat hij zich hiermee aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Hij voert hiertoe aan dat hij na diefstal van zijn documenten in afwachting was van een nieuw paspoort. Hij heeft daarvan aangifte gedaan, wat ook bekend was bij de instanties die toezicht houden op vreemdelingen. Verder had hij zich al gemeld voor de uitreiking van de beschikking. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Dat de documenten van eiser gestolen zijn doet niets af van zijn verplichting om uit Nederland te vertrekken en om melding te doen van zijn illegale verblijf. Verweerder heeft daarom terecht aangevoerd dat eiser zich niet heeft gemeld na het verstrijken van de vertrektermijn, alsmede dat hij zijn problemen met zijn paspoort eerder nergens heeft gemeld.
5. De zware gronden onder 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De voortvarendheid
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkte aan zijn uitzetting naar Roemenië.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft op 15 augustus 2023 een aanvraag voor een laissez-passer (lp) ingediend bij de Roemeense autoriteiten. Op 16 augustus 2023 is een lp-toezegging ontvangen en op diezelfde dag heeft verweerder een vlucht aangevraagd. De lp is verstrekt op 25 augustus 2023. Op 31 augustus 2023 is eiser uitgezet. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitzetting van eiser hiermee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder heeft verweerder terecht aangevoerd dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum gelijkwaardig zijn aan de gezondheidszorg buiten het detentiecentrum. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij is gehouden, is de rechtbank niet van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 september 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.