ECLI:NL:RBDHA:2023:15964

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23/244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van compensatie in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de Belastingdienst/Toeslagen om compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Eiseres had eerder kinderopvangtoeslag aangevraagd en ontving voorschotten, maar na stopzetting van de toeslag in 2014 werd een deel teruggevorderd. Eiseres stelde dat zij gedupeerd was door vooringenomen handelen van de Belastingdienst, omdat zij op een uitsluitlijst stond, wat haar zou hebben belet om een nieuwe aanvraag in te dienen. De rechtbank heeft de zaak op 18 oktober 2023 behandeld en concludeert dat er geen bewijs is voor vooringenomenheid of hardheid in de behandeling van de aanvragen van eiseres. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de compensatie door de Belastingdienst terecht was, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door het handelen van de Belastingdienst. De rechtbank wijst erop dat de compensatieregelingen onder de Wet hersteloperatie Toeslagen vallen en dat er geen aanwijzingen zijn dat de Belastingdienst onterecht heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/244

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om aan eiseres compensatie toe te kennen in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
1.1
Verweerder heeft het verzoek om compensatie in het besluit van 8 oktober 2021 (het primaire besluit) afgewezen, omdat niet is gebleken dat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2013 en 2014 fouten zijn gemaakt. In het bestreden besluit van 29 november 2022 is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft op 7 augustus 2013 kinderopvangtoeslag aangevraagd met ingang van 1 september 2013. Bij besluit van 22 oktober 2013 is aan eiseres voor de periode van september tot en met december 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van
€ 3.195. Op 12 juni 2015 is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2013 definitief berekend op € 3.195 en op 9 september 2016 is de kinderopvangtoeslag ongewijzigd vastgesteld.
3. Bij besluit van 27 december 2013 heeft verweerder voor het jaar 2014 automatisch een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend van € 9.584. Op 5 maart 2014 heeft eiseres de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 februari 2014 stopgezet, met als gevolg dat het voorschot kinderopvangtoeslag op 22 april 2014 is herzien naar € 799 voor de maand januari. Omdat er op dat moment al vier maandelijkse betalingen waren gedaan van € 798 per maand, is de teveel uitbetaalde kinderopvangtoeslag van eiseres teruggevorderd. Op
29 april 2016 is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 definitief berekend op € 799 en op 4 november 2016 op € 770. Na het instellen van bezwaar is de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 op 28 april 2017 vastgesteld op € 776.
4. Eiseres heeft zich op 31 januari 2020 bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2013 (het verzoek).
5. Bij besluit van 26 april 2021 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de uitkomst van de lichte toets geen reden geeft om het bedrag van € 30.000 aan eiseres uit te betalen.
6. Verweerder heeft in het kader van de integrale beoordeling onderzocht of bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag in de situatie van eiseres fouten zijn gemaakt en of die fouten gevolgen hebben gehad voor de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft naar aanleiding van het verzoek advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW). De CvW is in haar advies van 29 september 2021 tot de conclusie gekomen dat voor de jaren 2013 en 2014 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en dat de compensatieregeling daarom niet van toepassing is. Voor toepassing van de hardheidscompensatie ziet de CvW evenmin aanleiding. Onder verwijzing naar dat advies, is het verzoek om compensatie in het primaire besluit afgewezen.
7. Het bezwaar van eiseres is voor advies voorgelegd aan de bezwaarschriftenadviescommissie (BAC). De BAC heeft in haar advies van
3 november 2022 verweerder geadviseerd om uit te gaan van het gegeven dat eiseres in het jaar 2014 wel opnieuw een aanvraag kinderopvangtoeslag heeft ingediend en in te gaan op de constatering van de persoonlijk zaakbehandelaar dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor dat jaar onevenredig hard zijn.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
9. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat zij een gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Zij heeft de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 februari 2014 stopgezet, omdat zij geen werk meer had. In maart 2014 kreeg eiseres een nieuwe baan en heeft zij meerdere keren geprobeerd om de kinderopvangtoeslag weer aan te vragen. De aanvragen om kinderopvangtoeslag werden langs digitale weg echter niet in behandeling genomen en ook telefonisch kreeg eiseres het niet voor elkaar om een aanvraag in te dienen. Eiseres stelt dat dit komt doordat zij op een uitsluitlijst stond. Omdat eiseres geen kinderopvangtoeslag ontving, kon zij niet starten bij haar nieuwe werkgever. Zij moest vervolgens rondkomen van een uitkering en haar toeslagen werden teruggevorderd en verrekend, waardoor zij haar rekeningen niet meer kon betalen. Eiseres is dan ook van mening dat verweerder vooringenomen en onevenredig hard heeft gehandeld.
Wat vindt verweerder in beroep?
10. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op compensatie, omdat niet is gebleken dat voor de jaren 2013 en 2014 sprake is geweest van vooringenomen handelen of hardheid. Eiseres heeft de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 deels moeten terugbetalen, omdat zij naar aanleiding van haar stopzetting op minder kinderopvangtoeslag recht had dan waarmee in de voorschotbeschikking rekening was gehouden. Er zijn geen gegevens aanwezig die bevestigen dat eiseres in maart 2014 opnieuw een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft ingediend.
Omvang van het geding
11. De rechtbank overweegt dat de omvang van het geding wordt bepaald door het bestreden besluit. De vraag die hier voorligt is of verweerder het verzoek van eiseres om compensatie voor de jaren 2013 en 2014 op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank maakt uit het beroepschrift op dat eiseres algemene vragen heeft aan verweerder over de totstandkoming en het gebruik van de uitsluitlijst en het risicoselectiemodel en daarop antwoord wil krijgen. De rechtbank heeft binnen haar bevoegdheden op dit beroep echter geen mogelijkheden om verweerder te verplichten om antwoorden te geven op de vragen die eiseres in dat verband heeft. Gelet hierop heeft de rechtbank het verzoek om aanhouding afgewezen.
Wat is het toetsingskader?
12. Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (Wht) van kracht. De compensatieregelingen zijn met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht [1] worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht. Daarom beoordeelt de rechtbank het beroep met toepassing van de Wht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
13. Het advies van de CvW is een deskundigenadvies als bedoeld in artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [2] mag een bestuursorgaan afgaan op een door een deskundige uitgebracht advies, nadat het bestuursorgaan is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur om een reactie op wat de belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
13.1
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om het advies van de CvW onjuist te achten. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen concrete aanknopingspunten die twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop, rechtvaardigen. Verweerder heeft het oordeel van de CvW dan ook bij zijn besluitvorming mogen betrekken.
14. De rechtbank overweegt verder dat uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening. [3]
2013
15. Vaststaat dat eiseres voor het jaar 2013 niet met een stopzetting of terugvordering van de kinderopvangtoeslag geconfronteerd is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het jaar 2013 daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van het handelen van verweerder. De rechtbank sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de CvW dat geen sprake is geweest van een vooringenomen behandeling of een te harde toepassing van het wettelijke systeem door verweerder in het jaar 2013 die heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om eiseres in aanmerking te laten komen voor een compensatie over een bedrag dat zij niet heeft hoeven terug te betalen of een verlaging die nooit is teruggevorderd.
2014
16. Eiseres heeft gesteld dat sprake is van institutioneel vooringenomen handelen, omdat zij op een uitsluitlijst stond waardoor zij in maart 2014 geen aanvraag kinderopvangtoeslag kon indienen. In de Memorie van Toelichting bij artikel 2.1 van de Wht [4] is toegelicht dat van institutionele vooringenomenheid sprake kan zijn in geval van
(1) collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde; (2) het breed uitvragen van bewijsstukken over een of meerdere jaren; (3) het zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbreken bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden; (4) het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkomingen in de door de ouder verstrekte bewijsstukken, en (5) het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken. Tussen partijen is niet in geschil dat deze omstandigheden zich bij eiseres niet hebben voorgedaan. De terugvordering van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 is gelegen in het feit dat eiseres de kinderopvangtoeslag heeft stopgezet waardoor uiteindelijk minder opvanguren zijn afgenomen en het teveel uitbetaalde voorschot is teruggevorderd. Dit betreft een reguliere correctie. In die situatie is er geen sprake van vooringenomen handelen zoals bedoeld in artikel 2.1 van de Wht.
16.1
De rechtbank stelt vast dat in het dossier van eiseres zich geen stukken bevinden waaruit blijkt dat op enig moment vanaf maart 2014 een aanvraag om kinderopvangtoeslag is ingediend. Verweerder stelt dat hij een doorzoeking heeft gedaan van zijn systemen en dat daarbij geen aanvraag van eiseres is aangetroffen. Over de plaatsing van eiseres op de uitsluitlijst heeft verweerder toegelicht dat eiseres in de periode van 3 juni 2015 tot
18 maart 2016 op de uitsluitlijst stond vanwege een controle van het aantal gewerkte uren. In de periode van 10 juli 2015 tot 24 juli 2015 stond zij op de uitsluitlijst in verband met onduidelijkheid over haar woonsituatie. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat plaatsing op de uitsluitlijst niet betekent dat een eventuele aanvraag om kinderopvangtoeslag niet in behandeling wordt genomen. Het gevolg van een dergelijke plaatsing is dat de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag niet automatisch plaatsvindt en dat er een handmatige controle plaats dient te vinden. In de periodes dat eiseres op de uitsluitlijst stond, was het voor verweerder dus enkel en alleen niet mogelijk om de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 definitief vast te stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de toelichting van verweerder. Te meer omdat eiseres geen begin van bewijs heeft aangedragen op grond waarvan aannemelijk geacht zou kunnen worden dat zij daadwerkelijk geprobeerd heeft om in maart 2014 dan wel in de periode van 3 juni 2015 tot en met 18 maart 2016 een aanvraag kinderopvangtoeslag in te dienen.
16.2
Ook overigens heeft de rechtbank in het dossier geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat verweerder over het jaar 2014 vooringenomen zou hebben gehandeld dan wel eiseres als fraudeur zou hebben aangemerkt. Dat eiseres vermoedt dat zij gediscrimineerd is door verweerder vanwege haar dubbele nationaliteit, vindt geen onderbouwing in het dossier. Eiseres heeft er ook op gewezen dat voor de behandeling van klachten die zijn ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens (College) thans geldt dat het aan de Belastingdienst is om aan te tonen dat er niet gediscrimineerd is. [5] Voor zover eiseres stelt dat het ook in deze zaak aan verweerder is om te bewijzen dat er niet gediscrimineerd is, slaagt dit niet omdat de omgekeerde bewijslast ziet op klachten die zijn ingediend bij het College.
17. Voor zover eiseres stelt dat de hardheidsregeling van toepassing zou moeten zijn omdat het wettelijk systeem in haar geval te hard heeft uitgepakt, slaagt deze stelling niet. Uit de Memorie van toelichting [6] bij artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wht blijkt dat van hardheid van het stelsel sprake is als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld in plaats van naar rato van het bedrag van de kosten waarvan de aanvrager van een kinderopvangtoeslag heeft aangetoond dat deze tijdig zijn betaald aan de kinderopvangorganisatie. Ook is er sprake van hardheid van het stelsel bij de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden waarbij de kinderopvangtoeslag in zijn geheel is teruggevorderd en deze terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met die terugvordering te dienen doelen. In het geval van eiseres heeft er wel een terugvordering plaatsgevonden over 2014, maar dit was het gevolg van een afwijking tussen de uren op basis waarvan het voorschot kinderopvangtoeslag was berekend en het daadwerkelijk afgenomen aantal uren kinderopvang. Uit de Memorie van toelichting volgt dat deze omstandigheid geen reden is om hardheid van het wettelijk systeem aan te nemen. [7] Eiseres heeft verder nog ter zitting gesteld dat zij door de terugvordering destijds onevenredig hard is getroffen, omdat zij € 100 per maand moest terugbetalen en dat bedrag niet kon missen. Uit de Memorie van toelichting volgt echter dat de financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende niet leiden tot de conclusie dat diegene gedupeerd is door hardheid van het stelsel. [8] Voor deze situatie bestaat immers de mogelijkheid van een (persoonlijke) betalingsregeling. Niet in geschil is dat eiseres voor de terugvordering van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2014 een betalingsregeling met verweerder had getroffen.
18. Voor zover eiseres stelt dat zij vertrouwen mocht ontlenen aan hetgeen de persoonlijk zaakbehandelaar op het invulformulier heeft ingevuld, kan haar stelling niet slagen. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft de vraag “Heb je de indruk dat de nadelige gevolgen van het bedrag dat de ouder moest terugbetalen onevenredig hard zijn” met ja beantwoord. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Nog daargelaten dat de persoonlijk zaakbehandelaar überhaupt niet bevoegd is om beslissingen te nemen over het verlenen of weigeren van compensatie, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging dat aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidscompensatie.
19. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat eiseres gedupeerd is als gevolg van de toeslagenaffaire. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een compensatie aan eiseres.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8.6 van de Wht.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
3.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.72.
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 151, nr. 3, blz. 70 en 71.
5.In het in september 2022 door het College gepubliceerde vooronderzoek concludeerde het College
6.Tweede kamer. Vergaderjaar 2021-2022, 36151, nr. 3, p. 71.
7.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.71.
8.Kamerstukken II, 2021-2022, 36 151, nr. 3, p.72.