ECLI:NL:RBDHA:2023:15944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-5550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor aanleg Ecowal en kappen van bomen in Madurodam

Op 24 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een Ecowal en het kappen van 227 bomen in het uitbreidingsgebied van Madurodam. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de omgevingsvergunning kan worden uitgevoerd. De zaak betreft een verzoek van de verzoeker tegen de omgevingsvergunning die op 27 juli 2023 door het college is verleend aan Madurodam B.V. voor de aanleg van de ecowal en het kappen van bomen. De voorzieningenrechter heeft op 10 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder gemachtigden van het college en de vergunninghoudster.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er spoedeisend belang is bij de uitvoering van de vergunning, omdat vergunninghoudster snel wil beginnen met de werkzaamheden. De verzoeker heeft aangevoerd dat er geen noodzaak is voor het kappen van 227 bomen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het attractiepark en dat de vergunning voor de kap van de bomen terecht is verleend. De voorzieningenrechter heeft ook de herplant van de bomen beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Zuid Holland. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft de afwijzing van het verzoek gemotiveerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5550

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigden: mr. S. Imazouine en mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Madurodam B.V.te Den Haag (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. A. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een Ecowal, het kappen van 227 bomen en het verplanten van 22 bomen in het uitbreidingsgebied van Madurodam aan het George Maduroplein 1 te Den Haag.
Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 heeft het college aan vergunninghoudster de omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd. Verzoeker heeft nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 1], namens verzoeker, de gemachtigden van het college, vergezeld door [naam 2] en drs.ing. [naam 3] en de gemachtigde van vergunninghoudster, vergezeld door [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 7] en [naam 8].

Totstandkoming van het besluit

2. Madurodam is in 2015 gestart met het ontwikkelen van plannen om het attractiepark uit te breiden. In 2021 heeft dit geresulteerd in een nieuw bestemmingsplan “Madurodam” (het bestemmingsplan) dat voorziet in de uitbreiding van het attractiepark op een deel van de Scheveningse bosjes. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is geregeld dat het gebruik van de gronden van het uitbreidingsgebied als attractiepark alleen is toegestaan als binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de te verlenen omgevingsvergunning(en) een ecowal als terreinafscheiding tussen het attractiepark en de naastgelegen bestemming “Groen – Bos” is gerealiseerd en duurzaam in stand wordt gehouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 30 maart 2022 [1] uitspraak gedaan op de beroepen tegen dit bestemmingsplan en daarmee is het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden.
2.1.
Vergunninghoudster heeft op 28 september 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van de ecowal, het verlagen van het terrein van het uitbreidingsgebied en het kappen van bomen op het uitbreidingsgebied. In het besluit van 27 juli 2023 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten (1) ‘Bouwen’, (2) ‘Kappen’ en (3) ‘Werken of werkzaamheden uitvoeren’ als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, onder a en b, en artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Aan deze omgevingsvergunning is als voorschrift verbonden dat de volgende bomen moeten worden herplant:
- 130 bomen met een minimale stamomtrek van 18-20 cm;
- 2080 bosplantsoen struikvormers;
- 140 stuks geveerde spillen (jonge bomen van 2 tot 3 jaar oud) met een minimale grootte van 200-250 cm en
- 2900 stuks bosplantsoen boomvormers met minimale plantgrootte van 80-100 cm.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4. Vergunninghoudster wil zo snel mogelijk beginnen met het kappen van de bomen en de aanleg van de ecowal. Daarom is spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening aanwezig.
Activiteit bouwen
5. Verzoeker voert aan dat uit de tekeningen bij de aanvraag volgt dat vergunninghoudster ook de bouw van een “begroeid scherm” heeft aangevraagd. Het “begroeid scherm” wordt op de noordelijke duinwal geplaatst, parallel lopend aan de Haringkade. Dit komt niet overeen met locatie van de ecowal in het bestemmingsplan. Volgens verzoeker blijkt uit het bestreden besluit niet dat ook is besloten op het “begroeid scherm”.
5.1.
Vergunninghoudster heeft ter zitting toegelicht dat langs de hele rand van het uitbreidingsgebied van Madurodam een erfafscheiding komt te liggen. Deze erfafscheiding loopt door op de noordelijke duinwal. De erfafscheiding wordt uitgevoerd als een ecowal naast de 3 meter brede strook grond met de bestemming “Groen – Bos” en het olifantenpad. Vanwege de techniek van het bestemmingsplan kan de erfafscheiding aan de noordelijke kant, parallel aan de Haringkade geen ecowal worden genoemd. Het bestemmingsplan voorziet op grond van artikel 3.2.3, onder a, van de planregels namelijk niet in een ecowal op een grotere afstand dan 3 meter van de bestemming “Groen – Bos”. Op deze gronden voorziet het bestemmingsplan wel in ‘gewone’ erfafscheidingen. Vandaar dat de erfafscheiding op de noordelijke duinwal in de tekeningen bij de aanvraag een “begroeid scherm” is genoemd. Vergunninghoudster heeft toegelicht dat het uiterlijk van het “begroeid scherm” in de praktijk niet wezenlijk zal verschillen van de ecowal en één geheel zal vormen met de ecowal. Dat volgt volgens vergunninghoudster ook uit de aanvraag.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de tekeningen bij de aanvraag volgt dat deze betrekking heeft op het bouwen van een ecowal en op (onder meer) de noordelijke duinrand een begroeid scherm. Vergunninghoudster stelt zich daarom terecht op het standpunt dat ook het begroeid scherm is aangevraagd. De voorzieningenrechter overweegt verder dat uit het bestreden besluit niet duidelijk volgt dat hiermee ook het begroeid scherm is vergund. Het college heeft echter toegelicht dat het bestreden besluit ook ziet op het begroeid scherm. Volgens het college is er weinig verschil in het uiterlijk van het scherm en de ecowal en is daarom in het bestreden besluit de gehele terreinafscheiding ecowal genoemd. Het college heeft daarbij toegelicht dat het begroeid scherm niet hoger wordt dan 4 meter, zodat dit in overeenstemming is met artikel 3.2.2, onder c, van de planregels bij het bestemmingsplan, waarin een maximale bouwhoogte van 4 meter voor bouwwerken is opgenomen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om deze uitleg van het college voor onjuist te houden en ziet evenmin reden voor het oordeel dat het scherm niet in overeenstemming is met bestemmingsplan. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding op dit punt een voorlopige voorziening te treffen. Wel geeft de voorzieningenrechter het college mee om bij de heroverweging in bezwaar duidelijker tot uitdrukking te brengen dat de vergunning wordt verleend voor de ecowal en het begroeid scherm.
Activiteit kappen
6. Verzoeker voert aan dat er geen noodzaak bestaat tot het kappen van 227 bomen, omdat er nog geen concrete bouwplannen zijn. Volgens verzoeker zullen de uitbreidingsplannen gefaseerd worden uitgevoerd, waarbij de opbrengsten van de eerste nieuwe attracties zullen worden gebruikt om de attracties die later zijn gepland te financieren. Volgens verzoeker is het daarom ook mogelijk om gefaseerd te kappen, waarbij eerst alleen de bomen worden gekapt die moeten wijken voor de ecowal en pas later wordt bekeken welke bomen moeten worden gekapt om plaats te maken voor de nieuwe attracties. Op de manier kan volgens verzoeker worden voorkomen dat nu al bomen worden gekapt, terwijl op een later moment blijkt dat dat dat niet nodig was omdat de uitbreiding van het attractiepark om wat voor reden ook niet doorgaat.
6.1.
In de toelichting van vergunninghoudster van 28 september 2023 is aangegeven dat
de kap van de houtopstand in één keer het uitgangspunt is. Volgens vergunninghoudster is het niet werkbaar om de bomen gefaseerd te kappen. Daarbij is als eerste van belang dat het hele uitbreidingsgebied moet worden afgegraven om aan te sluiten op het terrein van het bestaande attractiepark. Hierdoor kunnen de meeste bomen binnen het uitbreidingsgebied sowieso niet behouden blijven.iHie Verder is van belang dat een strook van 8 tot 10 meter aan de zijde van het park langs het gehele uitbreidingsgebied nodig is voor de aanleg van de ecowal. Het resterende deel van het uitbreidingsgebied is nodig voor de afgravingen van de grond, de bouwlogistiek en de veilige inrichting van de bouwplaats, de veilige doorlopende exploitatie van het bestaande park en voor de met de gemeente overeengekomen bouwvolgorde van noord naar zuid, inclusief de voorbereidingen daarop. Onderdeel van de vergunning is bovendien het verplanten van bomen. De voertuigen met grijparmen om dat te realiseren moeten vrije en veilige werkruimte hebben. Het is praktisch ondoenlijk en onevenredig duur om her en der plukjes bomen op een dynamisch te gebruiken bouwterrein tijdelijk te laten staan, aldus vergunninghoudster.
6.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestemmingsplan op de gronden voorziet in de uitbreiding van het attractiepark. Dit betekent dat de gronden niet meer bestemd zijn voor bos, maar voor het realiseren van het attractiepark. Dat er nog geen concrete, openbare bouwplannen zijn voor de te realiseren attracties, maakt niet dat de vergunning voor de kap van de bomen niet mocht worden verleend. Vergunninghoudster heeft toegelicht dat in een civiele overeenkomst met de gemeente Den Haag verplichtingen zijn opgenomen om de uitbreiding daadwerkelijk te realiseren. De voorzieningenrechter vindt het scenario dat de voorziene uitbreiding niet doorgaat waardoor de bomen behouden kunnen blijven daarom niet realistisch. Vergunninghoudster heeft verder toegelicht dat voor realisatie van de uitbreiding het terrein moeten worden afgegraven om dit te laten aansluiten op het bestaande maaiveld van Madurodam. In de Boom Effect Analyse Madurodam van 15 december 2022, opgesteld door Anteagroup, wordt geconcludeerd dat hierdoor de meeste bomen niet kunnen worden behouden. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Het college heeft ook om die reden kunnen overgaan tot het verlenen van de vergunning voor de kap van alle bomen. De voorzieningenrechter vindt het ten slotte aannemelijk dat het als gevolg van de bouwlogistiek en de ruimte die nodig is voor de machines voor het verplaatsen van bomen niet haalbaar is om gefaseerd te kappen. De voorzieningenrechter ziet daarom in hetgeen verzoeker op dit punt heeft aangevoerd ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Herplant
7. Verzoeker voert verder aan dat de herplant van de te kappen bomen niet voldoet aan de vereisten in de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Omgevingsverordening Zuid Holland (Omgevingsverordening). Verzoeker voert hiertoe aan dat de oppervlakte van de herbeplanting kleiner is dan de oppervlakte van het gebied waar wordt gekapt, dat er minder bomen worden herplant dan worden gekapt en dat het gebied waar wordt herplant niet kan worden gezien als onbeplant gebied. Verzoeker voert ten slotte aan dat vergunninghoudster niet beschikt over een ontheffing van het college van gedeputeerde staten ten behoeve van herbeplanting op andere grond dan waarop wordt gekapt.
7.1.
Vast staat dat de kap van de houtopstand plaatsvindt in een gebied dat niet tot de bebouwde kom behoort, zodat hoofdstuk 4 van de Wnb en de artikelen 3.66 en 3.68 van de Omgevingsverordening hierop van toepassing zijn. Verder staat vast dat voor herplant de groenstrook die is gelegen op het talud tussen de Koninginnegracht en het Hubertusviaduct is aangewezen.
7.2.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de herplant niet voldoet aan de vereisten in artikel 3.66 van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de oppervlakte van de herbeplanting kleiner is dan de gevelde oppervlakte. Uit de stukken volgt immers dat het te kappen oppervlak 0,6 ha bedraagt en het talud waar de herplant plaatsvindt een oppervlakte heeft van 0,86 ha. Uit het Boscompensatieplan van de Anteagroup van 21 december 2022 (Boscompensatieplan) volgt dat het talud vrijwel volledig gebruikt zal worden voor herbeplanting. Alleen een aantal bestaande boomgroepen vallen buiten het herplantgebied.
Uit de kaart op pagina 17 van het Boscompensatieplan volgt dat de lichtgroene vlakken voor lichtboomsoorten en donkergroene vlakken voor schaduwboomsoorten zijn bedoeld. Anders dan verzoeker stelt is het dus niet zo dat de herplant alleen op de donkergroene vlakken plaatsvindt. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat het herplantgebied kleiner is dan het gebied dat wordt gekapt.
7.3.
De voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat hetzelfde aantal bomen moet worden herplant als het aantal dat wordt gekapt. Op grond van artikel 3.66, onder b, van de Omgevingsverordening moet de herbeplanting kwalitatief en kwantitatief minimaal in een redelijke verhouding staat tot de gevelde houtopstand. Anders dan verzoeker stelt betekent ‘een redelijke verhouding’ niet dat voor elke gevelde boom een gelijkwaardige boom moet terugkomen. De voorzieningenrechter ziet niet in dat door de aanplant van 130 bomen met een minimale stamomtrek van 18 tot 20 cm en 140 geveerde spillen niet aan deze eis zou worden voldaan. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat de Afdeling in de tussenuitspraak van 1 september 2021 in de procedure over het bestemmingsplan “Madurodam” [2] al aannemelijk heeft geacht dat de her te beplanten houtopstand ondanks de ligging van het compensatiegebied nabij een druk verkeerspunt kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand die kwalitatief en kwantitatief in een redelijke verhouding staat tot de gevelde houtopstand.
7.4.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat, omdat het gaat om herbeplanting op andere grond, op grond van artikel 3.68 van de Omgevingsverordening een ontheffing van het college van gedeputeerde staten nodig is. Ter zitting is vastgesteld dat deze ontheffing nog niet is verleend. Vergunninghoudster heeft toegezegd dat niet zal worden gekapt voordat deze ontheffing is verkregen. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de ontheffing niet zou kunnen worden verkregen, omdat de
voorgenomen herplant in strijd met artikel 3.68 van de Omgevingsverordening niet plaats vindt op onbeplante grond. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat de Afdeling in de tussenuitspraak van 1 september 2021 al heeft overwogen dat in de Omgevingsverordening niet is gedefinieerd wat onder onbeplante grond moet worden verstaan. De Afdeling heeft in die zaak de uitleg vanuit de gemeente gevolgd dat in dit geval wordt voldaan aan het vereiste van onbeplante grond, omdat gelet op het Boscompensatieplan het herbeplanten van de houtopstand plaatsvindt op de delen van het talud waar op dit moment geen houtopstand aanwezig is. Zo worden de bestaande bomen die al op het talud aanwezig zijn, mits deze nog in goede staat zijn, niet gekapt, maar in het te ontwikkelen bos geïntegreerd. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker in deze procedure heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen over de uitleg van het begrip onbeplante grond in artikel 3.68 van de Omgevingsverordening. De voorzieningenrechter ziet daarom in hetgeen verzoeker op dit punt heeft aangevoerd ook geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Overige gronden
8. De voorzieningenrechter ziet in de overige gronden van verzoeker ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
9. Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit bij de heroverweging in bezwaar stand zal houden.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat van de omgevingsvergunning gebruik mag worden gemaakt. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.