ECLI:NL:RBDHA:2023:15928
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens procedurele beslissingen en misbruik van wrakingsmiddel
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.C.L. van de Corput, had de wraking ingediend tegen mr. M.E. Kiers, de rechter in de hoofdzaak. De wrakingsgronden betroffen procedurele beslissingen die door de rechter waren genomen tijdens de behandeling van de hoofdzaak, waarin verzoekster als eiseres optrad tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De wrakingskamer oordeelde dat procedurele beslissingen in beginsel geen grond voor wraking kunnen zijn, tenzij er sprake is van objectieve aanwijzingen van vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden onvoldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was.
De wrakingskamer heeft de specifieke gronden van verzoekster beoordeeld. Ten eerste werd het verzoek tot het indienen van nadere stukken tijdens de mondelinge behandeling afgewezen, wat volgens de wrakingskamer begrijpelijk was en geen schijn van vooringenomenheid opleverde. Ten tweede was de beslissing van de rechter om de zaak niet te verwijzen naar een meervoudige kamer een discretionaire bevoegdheid, waaruit geen objectieve schijn van partijdigheid kon worden afgeleid. Ten slotte werd de opmerking van de rechter over hoger beroep als een reguliere uitleg van de procedure beschouwd, zonder dat dit een objectieve schijn van vooringenomenheid rechtvaardigde.
De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster en haar gemachtigde het wrakingsmiddel misbruikten, wat leidde tot onredelijke vertraging van de rechtspleging. Daarom werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.