ECLI:NL:RBDHA:2023:15923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/641004/KG RK 23-38
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijk ongegronde gronden en misbruik van wrakingsinstrument

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. A.D. van Riel, de rechter in een hoofdzaak waarin zij beroep had ingesteld tegen een uitspraak van de Belastingdienst. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op vermeende procedurele onregelmatigheden en de stelling dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking onvoldoende waren onderbouwd en dat de aangevoerde omstandigheden niet leidden tot de conclusie dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De procedurele beslissing van de rechter over een uitstelverzoek werd niet als grond voor wraking geaccepteerd, aangezien dit een beslissing is die binnen het rechterlijk domein valt. Bovendien bleek uit het dossier dat verzoekster tijdig was opgeroepen voor de zitting en dat er geen bevestiging was dat deze was verplaatst. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster in eerdere procedures al vaker wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat zij misbruik maakte van het wrakingsinstrument. Daarom werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/5
zaak- /rekestnummer: C/09/641004 / KG RK 23-38
Beslissing van 30 januari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. A.D. van Riel,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 11 januari 2023 en
- de brief van verzoekster van 19 januari 2023.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 21/7997 (hierna: de hoofdzaak). In de hoofdzaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Dit beroep is bij uitspraak van 7 september 2022 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak. Op 11 januari 2023 om 9.50 uur zou het verzet ter zitting van de rechter worden behandeld. Deze zitting is niet doorgegaan omdat verzoekster diezelfde ochtend om 9.34 uur per e-mail het wrakingsverzoek heeft ingediend.
2.2.
Het wrakingsverzoek heeft de volgende inhoud:
“Hierbij dien ik het wrakingsverzoek in. De behandeling van de zaak werd geplaagd door ernstige onregelmatigheden, waaronder het niet melden, totaal onredelijk, niet-transparant en het verstrekken van valse informatie. De rechter is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor en het spreekt voor zich dat er op dit moment geen kans is op een eerlijk proces
De rechter bleek niet te beslissen over de aan hem of haar voorbehouden zaken. Zo werd de rechtbank gevraagd de zaak aan te houden omdat ik ziek ben. Echter. er werd meegedeeld dat de beschikking werd gemaakt door de juridisch medewerker in plaats van door de rechter. Dit is een duidelijke schending van de procedure waarvoor de rechter verantwoordelijk is. Er was ook veel verwarring en andere onvolkomenheden en er werd verkeerde informatie verspreid. Zo werd gisteren de Rechtsbankr gebeld om te controleren of er op dit moment deadlines of belangrijke data zijn. Van de rechtbank is begrepen dat die er niet zijn en dat ik de brief met verdere stappen moet afwachten. In de e-mail is het gesprek samengevat, waarna er nog een gesprek was met dezelfde collega. Vandaag werd echter meegedeeld dat er vandaag om 9.50 uur een hoorzitting is. Het bericht is duidelijk onredelijk, terwijl de brief over verdere stappen zelfs in theorie kennelijk niet op tijd kon worden ontvangen. Het is ook onredelijk dat het vonnis tegen mij is uitgesproken. Ik heb de Rechtbank onder de aandacht gebracht dat ik niet begrijp waarom mij werd gevraagd het griffierecht te betalen over de zaak waar ik niet bij betrokken zou moeten zijn, maar op mijn correspondentie werd niet gereageerd. Om enige duidelijkheid te krijgen, vroeg ik om toegang tot de inhoud van het dossier, maar dat werd niet verstrekt. De onregelmatigheden in de zaak bereiken het niveau waarop ze het wettelijke kader lijken te overschrijden, en het is de vraag of verzet een geschikte procedure is. Hierbij wreek ik de rechter die toezicht houdt op de zaak. Ik bevestig dat ik het wraking-verzoek mondeling wil horen en dat de volledige gronden zullen worden verstrekt tijdens de wraking-hoorzitting.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Uit het wrakingsverzoek leidt de wrakingskamer af dat verzoekster de rechter onder meer wil wraken omdat een uitstelverzoek niet is verleend. Verzoekster stelt in dat verband dat de rechter de beslissing over het uitstelverzoek niet neemt, maar dat haar is meegedeeld dat een juridisch medewerker die beslissing neemt. Wat daar ook van zij, een beslissing op een uitstelverzoek is een beslissing die behoort tot het rechterlijk domein en uiteindelijk onder rechterlijke verantwoordelijkheid wordt genomen.
3.3.
Een beslissing op een uitstelverzoek is een procedurele beslissing. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Voor wat betreft de motivering geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is hier niet aan de orde.
3.4.
De overige stellingen van verzoekster over de contacten rond de gevraagde aanhouding zijn onvoldoende geconcretiseerd om een grond voor wraking van de rechter te kunnen zijn. Volledigheidshalve merkt de wrakingskamer nog op dat uit het dossier in de hoofdzaak blijkt dat verzoekster bij brief van 8 december 2022 is opgeroepen voor de zitting van 11 januari 2023 en dat er niet schriftelijk is bevestigd dat die zitting verplaatst zou worden. De door verzoekster gestelde onduidelijkheid is op geen enkele wijze uit het dossier in de hoofdzaak af te leiden.
3.5.
Ten aanzien van hetgeen verzoekster verder nog aan de orde stelt in het wrakingsverzoek overweegt de wrakingskamer dat verzoekster in algemeenheden blijft steken. Verzoekster heeft onvoldoende geconcretiseerd welke bijzondere omstandigheden in dit geval een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter. Die schijn van partijdigheid is niet af te leiden uit hetgeen griffiemedewerkers volgens verzoekster telefonisch aan haar hebben medegedeeld. Overigens blijkt uit het dossier in de hoofdzaak dat verzoekster bij brief van 9 december 2022 is medegedeeld dat zij tot drie dagen voor de zitting inzage in het dossier kan krijgen en dat zij daarvoor via de griffie een afspraak kan maken. Gelet hierop valt niet in te zien dat de rechter op dit punt een verwijt te maken is. Verder is dat standpunt ook niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de niet onderbouwde stelling van verzoekster dat het onredelijk is dat het vonnis tegen haar is uitgesproken en dat zij niet begrijpt waarom zij griffierecht moet betalen in een zaak waar zij niet bij betrokken zou moeten zijn. Voor zover verzoekster doelt op de uitspraak van 7 september 2022 geldt dat die is gewezen door een andere rechter. De rechter tegen wie het wrakingsverzoek zich richt is daarbij niet betrokken geweest.
3.6.
Slotsom is dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.7.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoekster in andere procedures al regelmatig wrakingsverzoeken heeft ingediend. In de zaak met kenmerk C/09/637574 / KG RK 22-1309 is in de beslissing van 14 november 2022 overwogen dat verzoekster het middel van wraking heeft gebruikt om de procedure te vertragen en dat zij daarmee misbruik van het wrakingsinstrument maakt. In die zaak is aan haar een wrakingsverbod opgelegd. In de zaken met kenmerk C/09/618084 / KG RK 21-1127 en C/09/576919 / KG RK 19-1038 is bij uitspraken van respectievelijk 1 oktober 2021 en 8 augustus 2019 eveneens overwogen dat verzoekster misbruik maakt van het wrakingsmiddel en is aan haar een wrakingsverbod opgelegd. Ook in deze zaak heeft verzoekster naar het oordeel van de wrakingskamer misbruik gemaakt van het wrakingsmiddel. Zij heeft het wrakingsverzoek ingediend om alsnog uitstel van de zitting te bewerkstelligen. Zij heeft verder haar wrakingsverzoek onvoldoende onderbouwd of geconcretiseerd, terwijl zij – gelet op de eerdere wrakingsprocedures – er bekend mee mag worden verondersteld dat wraking alleen mogelijk is als er sprake is van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid. Dat vergt een concrete onderbouwing van een wrakingsverzoek.
3.8.
De wrakingskamer acht de kans dat verzoekster wederom lichtvaardig overgaat tot het indienen van een wrakingsverzoek reëel. Om onredelijke vertraging van de rechtspleging te voorkomen zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.4. De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
  • verzoekster;
  • de wederpartij in de hoofdzaak (de inspecteur van de Belastingdienst)
  • de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.