Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.Het wrakingsverzoek
3.De beoordeling
4.4. De beslissing
- verzoekster;
- de wederpartij in de hoofdzaak (de inspecteur van de Belastingdienst)
- de rechter.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. A.D. van Riel, de rechter in een hoofdzaak waarin zij beroep had ingesteld tegen een uitspraak van de Belastingdienst. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op vermeende procedurele onregelmatigheden en de stelling dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking onvoldoende waren onderbouwd en dat de aangevoerde omstandigheden niet leidden tot de conclusie dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter alleen gewraakt kan worden bij bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid opleveren. De procedurele beslissing van de rechter over een uitstelverzoek werd niet als grond voor wraking geaccepteerd, aangezien dit een beslissing is die binnen het rechterlijk domein valt. Bovendien bleek uit het dossier dat verzoekster tijdig was opgeroepen voor de zitting en dat er geen bevestiging was dat deze was verplaatst. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster in eerdere procedures al vaker wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat zij misbruik maakte van het wrakingsinstrument. Daarom werd bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zou worden genomen.