Op 23 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bewaring van een Libische vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Slowakije onder de Dublinverordening. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 20 oktober 2023, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum in Rotterdam, terwijl zijn gemachtigde in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de zaak beoordeeld.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring had opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden 3a (niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen), 3k (ontvangen overdrachtsbesluit zonder medewerking) en 4d (onvoldoende middelen van bestaan) voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had geen geldige documenten overgelegd en had niet meegewerkt aan de overdracht aan Slowakije, wat de staatssecretaris had gemotiveerd.
De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat een lichter middel dan bewaring had moeten worden opgelegd. De staatssecretaris had terecht gesteld dat de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar waren in het detentiecentrum. De rechtbank concludeerde dat er zicht was op overdracht, aangezien er vertrekgesprekken waren gevoerd en een vlucht was geboekt voor 24 oktober 2023. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.