ECLI:NL:RBDHA:2023:15920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.32196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 met significant risico op onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 10 oktober 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er een significant risico op onderduiken bestaat. Eiser had zich eerder aan het toezicht onttrokken en was zonder de juiste documenten Nederland binnengekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft opgelegd, aangezien de nodige medische en psychische voorzieningen in het detentiecentrum beschikbaar zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij psychische klachten heeft en dat hij wil meewerken aan zijn overdracht naar Spanje, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de maatregel van bewaring te herzien. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het kader van de overdracht en dat er geen redenen zijn om de rechtmatigheid van de bewaring in twijfel te trekken. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32196

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. L. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve op de onderdelen dat dat is vereist.

Grondslag en gronden

4. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen.
5. Eiser voert aan dat er geen significant risico op onderduiken aanwezig is. Eiser stelt dat hij zich na verblijf bij een vriend in Denemarken in Ter Apel heeft gemeld en dat hij zich aan zijn verplichtingen in het kader van toezicht wil houden. Hij wil ook meewerken aan overdracht aan Spanje. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt hierover verder als volgt.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris alle aan eiser tegengeworpen zware (3a, 3b en 3k) en lichte (4a, 4c en 4d) gronden aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen.
6.1.
De staatssecretaris heeft terecht aangekruist dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan (grond 3a): eiser heeft geen grensoverschrijdingsdocumenten overgelegd. Ten aanzien van de terecht tegengeworpen grond 3b, acht ook de rechtbank van betekenis dat eiser 6 juni 2023 MOB is gemeld: eiser verklaart dat hij bij een vriend in Denemarken heeft verbleven en op 9 oktober 2023 weer in Nederland is teruggekeerd. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat gelet op de voorgaande omstandigheden eiser zich derhalve in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Met betrekking tot grond 3k acht de rechtbank van belang dat er een overdrachtsbesluit is bekend gemaakt, maar dat eiser toen al MOB was. Dat eiser geen medewerking heeft verleend aan de overdracht, komt vanwege zijn MOB geheel voor zijn rekening en risico. Aan eisers stelling dat hij thans wel medewerking wil verlenen en terug wil naar Spanje, heeft de staatssecretaris gezien de voorgeschiedenis terecht geen zwaarwegende betekenis gehecht.
6.2.
Voorts staat vast dat eiser niet in het bezit is van een identiteitsdocument in de zin van artikel 4.21 van het Vb en zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden (4a), dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, waarbij wordt aangenomen dat een verblijf op het AZC hier niet onder valt (4c) en dat eiser slechts 19 euro op zak heeft, zodat ook terecht is tegengeworpen dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (4d).
7. De rechtbank is van oordeel dat al deze gronden, in samenhang bezien en met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser zich direct heeft gemeld nadat hij uit Denemarken is teruggekeerd, doet aan het voorgaande niet af. Dat eiser eerder MOB is vertrokken en zich gedurende langere tijd niet aan het toezicht heeft gehouden, mag zwaar meewegen. Aan het enkele gegeven dat hij zegt nu mee te willen werken, behoeft ook in dit verband geen doorslaggevend belang te worden toegekend.

Geen lichter middel

8. Eiser stelt dat hij psychische klachten heeft en is getraumatiseerd. Eiser slikt medicijnen in verband met een operatie aan zijn hand. Het gaat om het medicijn Lyrica. Hij stelt te lijden aan een depressie, verband houdend met het overlijden van zijn zus toen hij 9 jaar was. Hij geeft aan niet in gesloten ruimtes te kunnen zijn en hij maakt zich zorgen over zijn moeder die erg ziek is en zal worden geopereerd aan haar hart. Hij wil graag terug naar Spanje en wenst graag contact te houden met zijn moeder in Algerije. Eiser betoogt dat gelet op deze omstandigheden en omdat hij wil meewerken aan een overdracht, met een meldplicht kan worden volstaan. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen of de belangenafweging in dit verband in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn ten behoeve van de gestelde psychische klachten en het medicijngebruik van eiser, welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Ook kan eiser vanuit het detentiecentrum contact onderhouden met zijn moeder. Een lichter middel zoals een meldplicht is derhalve niet aangewezen.

Zicht op overdracht en voortvarend handelen

10. De rechtbank is tot slot van oordeel dat er sprake is van voldoende zicht op overdracht en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. Uit het dossier en de zitting blijkt dat op 13 oktober 2023 een claim uit aankondiging overdracht Spanje is verstuurd van de IND aan de Dublin unit, op 16 oktober 2023 de vluchtaanvraag door DT&V is verzonden en op dezelfde dag een vluchtakkoord is ontvangen en dat de vlucht op 24 oktober 2023 zal plaatsvinden. Voorts heeft de staatssecretaris met eiser een vertrekgesprek gevoerd op 17 oktober 2023 waarin eiser de op handen zijnde vlucht is meegedeeld.

Conclusie

11. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.